ECLI:NL:GHSGR:2010:BQ3534

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003534-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en wapenbezit te Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1978, werd beschuldigd van het telen en aanwezig hebben van hennepplanten, alsook van het onrechtmatig afnemen van stroom en het bezitten van een wapen. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waarvan de eerste twee betrekking hadden op de Opiumwet. De verdachte had in de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 juli 2006 in Rotterdam hennepplanten geteeld en op 5 juli 2006 ongeveer 120 hennepplanten aanwezig gehad. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het onrechtmatig afnemen van stroom van Eneco en het bezitten van een traangas-spuitbus.

Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 16 december 2010 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen voor de feiten 3 en 4, en sprak de verdachte daarvan vrij.

Het hof achtte de feiten 1 en 2 wel bewezen en legde een voorwaardelijke taakstraf op van 80 uren, met een proeftijd van twee jaar. De beslissing om de taakstraf voorwaardelijk op te leggen was mede gebaseerd op de schending van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003534-10
Parketnummer: 10-653219-06
Datum uitspraak: 23 december 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 december 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 04 juli 2006 te Rotterdam meermalen, althans éénmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [a-straat]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
zij op of omstreeks 05 juli 2006 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [a-straat]) ongeveer 120, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
zij in of omstreeks de periode van 02 maart 2006 tot en met 05 juli 2006 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
zij op of omstreeks 05 juli 2006 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met chlorbenzylidenmalonsaurenitril, zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, namelijk een traangas-spuitbus voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 en 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1.
zij in de periode van 01 januari 2006 tot en met 04 juli 2006 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat] hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2.
zij op 05 juli 2006 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat] ongeveer 120 hennepplanten in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat een schriftelijke machtiging tot het binnentreden is afgegeven voor de [a-straat] [nummer A], terwijl de hennepkwekerij is aangetroffen op de [a-straat] [nummer B] te Rotterdam. Er is, aldus de raadsman, sprake van onrechtmatig binnentreden, zodat vrijspraak moet volgen.
Het hof verwerpt dit verweer, nu uit het opgemaakte “Verslag binnentreden woning” voldoende duidelijk blijkt dat de machtiging tot binnentreden betrekking had op de woning aan de [a-straat] [nummer B] te Rotterdam op 5 juli 2006.
Voorts stelt de verdediging, dat op de schriftelijke machtiging tot binnentreden ten onrechte niet is aangekruist dat de dringende noodzakelijkheid de woning kan worden betreden in geval van afwezigheid van de bewonder(s).
Het hof verwerpt ook dit verweer nu op de machtiging tot binnentreden zowel is aangekruist dat bij dringende noodzakelijkheid de woning in de nachtelijke uren kan worden betreden, als is aangekruist dat de woning zonder toestemming van de bewoner en vergezeld door anderen kan worden betreden. Uit deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af, dat de verantwoordelijke politie functionaris zich ervan bewust is geweest dat vanwege de dringende noodzakelijkheid de meest vergaande inbreuk op het woonrecht gerechtvaardigd was.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof is alles afwegend van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren in beginsel passend en geboden. Het hof zal echter gelet op de schending van de redelijke termijn door het opgelopen tijdsverloop tussen de datum van het vonnis van 26 juli 2007 en de behandeling van de zaak in hoger beroep op 16 december 2010, alsmede gelet op het feit dat de verdacht van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken, bepalen dat deze taakstraf in zijn geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 (veertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.M. Horstink, mr. N. Zandbergen en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 december 2010.