ECLI:NL:GHSGR:2010:BQ3532

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002927-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitvoer van cocaïne met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte, geboren op 29 juni 1978 in Frankrijk, werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 92,8 gram cocaïne op 12 november 2008 te Dordrecht. De verdachte en zijn medeverdachten werden aangehouden na een verkeerscontrole op de Rijksweg A16, waar bij hen verdovende middelen werden aangetroffen. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, maar de officier van justitie ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat er sprake was van misbruik van bevoegdheden door de politie, wat zou moeten leiden tot uitsluiting van het bewijs. Het hof oordeelde echter dat de politieambtenaren bevoegd waren om de controle uit te voeren en dat er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en veroordeelde de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 58 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een passende straf vereisten. De verdachte had bijgedragen aan de verspreiding van cocaïne, een schadelijke stof voor de gezondheid van gebruikers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002927-09
Parketnummer: 11-500547-08
Datum uitspraak: 29 december 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 2 juni 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op 29 juni 1978,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 december 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 12 november 2008 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 92,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader opzettelijk
- met die hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, over de Rijksweg A16, richting de Nederlands-Belgische grens gereden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 november 2008 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 92,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer van de raadsvrouw
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van misbruik van de bevoegdheden op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Mitsdien dient het nadien onrechtmatig verkregen materiaal van het bewijs te worden uitgesloten, hetgeen tot vrijspraak van de verdachte ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet leiden, een en ander als vermeld in de door haar overgelegde pleitnotities.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel dat de politieambtenaren, allen lid van het Joint Hit Team, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd waren de medeverdachte [medeverdachte], bestuurder van de auto waarin onder anderen de verdachte zat, een stopteken te geven en hem naar zijn rijbewijs te vragen. Hierin ligt besloten dat de politieambtenaren hun bevoegdheid in ieder geval mede hebben uitgeoefend om zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften conform artikel 160, vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994. Nu de medeverdachte [medeverdachte] (onder meer) naar diens rijbewijs is gevraagd, is de controle-bevoegdheid aantoonbaar niet uitsluitend gebruikt voor een ander doel (het verrichten van opsporingshandelingen) dan waarvoor deze is verleend. De omstandigheid dat door de politieambtenaren geen proces-verbaal is opgemaakt ter zake van het niet hebben van een rijbewijs, maakt dit niet anders.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2008 heeft verbalisant [verbalisant 1] de medeverdachte [medeverdachte], nadat hij [medeverdachte] in de Franse taal had gevraagd naar zijn rij- en kentekenbewijs, gevraagd of hij in het bezit was van verdovende middelen, waarop [medeverdachte] antwoordde dat hij een geringe hoeveelheid verdovende middelen in zijn linkerschoen had verstopt.
Daarop heeft de verbalisant alle inzittenden van de auto medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht waren en van hen de uitlevering gevorderd van alle verdovende middelen die zij in hun bezit hadden. Beide passagiers, onder wie de verdachte, gaven aan dat zij eveneens in het bezit waren van kleine hoeveelheden verdovende middelen en hebben deze aan de verbalisant overhandigd.
Bovenomschreven handelen van de betrokken verbalisant kan naar het oordeel van het hof niet als onrechtmatig worden bestempeld, zodat het ter zake gevoerde verweer dient te worden verworpen.
Het hof overweegt voorts dat, op grond van de omstandigheid dat het een auto met een Frans kenteken betrof met daarin drie inzittenden die op de Rijksweg A16 in de richting van de Belgische grens en derhalve in de richting van Frankrijk reed, het feit dat bij de medeverdachte [medeverdachte] verdovende middelen zijn aangetroffen en de omstandigheid dat het een feit van algemene bekendheid is dat door inwoners van Noord-Frankrijk vaak naar (de omgeving van) Rotterdam wordt gereden om verdovende middelen te halen, een redelijke verdenking tegen de twee andere inzittenden van de auto dat zij eveneens in het bezit van verdovende middelen waren, gerechtvaardigd was.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2008 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 92,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers zijn verdachte en zijn mededaders opzettelijk
- met die hoeveelheid cocaïne, over de Rijksweg A16, richting de Nederlands-Belgische grens gereden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 58 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof. Met deze handelwijze heeft de verdachte bijgedragen aan de verspreiding van en handel in cocaïne.
Het hof is - alles overwegende, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht, een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 58 (achtenvijftig) dagen.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. D. Jalink en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 december 2010.
mr. S.A.J. van 't Hul is buiten staat dit arrest te ondertekenen.