ECLI:NL:GHSGR:2010:BP3811

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.824-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarigen in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 12 maart 2010 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarigen was verlengd. De moeder en Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland hebben als geïntimeerden op hun beurt de bestreden beschikking verdedigd. De zaak betreft de minderjarigen [A], [B], [C] en [D], die bij de moeder verblijven en waarvan de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de oudste minderjarige, [A], noodzakelijk is vanwege zijn ernstige sociaal-emotionele problemen, waaronder PDD-NOS en gedragsstoornissen. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling van deze minderjarige moet worden gehandhaafd, omdat zijn ontwikkeling ernstig bedreigd wordt en andere middelen niet effectief zijn gebleken.

Ten aanzien van de overige drie minderjarigen, [B], [C] en [D], heeft het hof echter geoordeeld dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn voor een bedreiging van hun ontwikkeling. Jeugdzorg kon niet aantonen dat de situatie van deze minderjarigen zorgwekkend is, en het hof heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling voor hen op te heffen. De kostenveroordeling van Jeugdzorg is afgewezen.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de bestreden beschikking is gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 oktober 2010
Zaaknummer : 200.068.824/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-171
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
[.....]
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
vestiging Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
en
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.R.M. van Kempen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 11 juni 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 maart 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
De moeder heeft op 9 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 16 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 30 juni 2010, 12 juli 2010 en op 10 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 8 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Bij brief van 13 augustus 2010 heeft de advocaat van de moeder het hof namens de na te noemen minderjarigen [A en B] bericht dat zij geen gebruik wensen te maken van een gesprek over de ondertoezichtstelling op 15 september 2010.
De raad heeft het hof bij brief van 29 juni 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 15 september 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens Jeugdzorg: mevrouw R.V.M. Heite. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 13 maart 2010 tot 13 maart 2011 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
[A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna ook: de oudste minderjarige),
[B], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
[C], [geboortedatum] te [geboorteplaats],
[D], [geboortedatum] te [geboorteplaats]
(hierna gedrieën ook: de overige drie minderjarigen),
die feitelijk bij de moeder verblijven. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.
2. De vader verzoekt bij beschikking in appel, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van Jeugdzorg af te wijzen, met veroordeling van Jeugdzorg in de kosten van deze procedure.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietigen van de beschikking, af te wijzen.
4. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het appel van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De vader stelt dat de ondertoezichtstelling ten onrechte is verlengd, alsmede dat de noodzaak daartoe onvoldoende is onderbouwd. Volgens de vader miskent de kinderrechter dat de zorgelijke opvoedingssituatie van de minderjarigen in het leven wordt geroepen door de moeder, daartoe in staat gesteld door Jeugdzorg. Voorts gaat de kinderrechter voorbij aan de uitkomst van het door het hof bevolen deskundigenonderzoek dat de minderjarigen te lijden hebben van het uitblijven van contactherstel met de vader. Ten slotte stelt de vader dat er in de bestreden beschikking niets is terug te vinden van de kritische houding die de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling jegens Jeugdzorg heeft getoond. De vader is van mening dat de zaak slechts buiten Jeugdzorg om opgelost kan worden.
6. Jeugdzorg stelt dat de ondertoezichtstelling dient te worden verlengd en voert daartoe aan dat er bij alle vier de minderjarigen sprake is van een zorgelijke sociaal-emotionele ontwikkeling, met name bij de oudste minderjarige. Volgens Jeugdzorg gaat de vader eraan voorbij dat de beschermingsmaatregel niet is bedoeld voor contactherstel tussen de minderjarigen en de vader. Jeugdzorg concludeert naar aanleiding van de uitkomsten van het ouderschapsonderzoek dat het voor beide ouders niet mogelijk blijkt vorm en inhoud te geven aan hun ouderschap, waarvan de minderjarigen de dupe zijn.
7. De moeder stelt dat de kinderrechter terecht heeft overwogen dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat verlenging van de maatregel noodzakelijk is. Volgens de moeder is de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de rust binnen het gezin te waarborgen, nu de ouders over vrijwel elke aangelegenheid de minderjarigen betreffend fundamenteel met elkaar van mening verschillen. Tevens is de ondertoezichtstelling nodig om de noodzakelijke hulpverlening, met name ten behoeve van de oudste minderjarige, te realiseren.
Oudste minderjarige
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en uit het verhandelde ter zitting leidt het hof af dat er bij de oudste minderjarige, bij wie volgens verklaring van Jeugdzorg ter terechtzitting inmiddels PDD-NOS en een gedragsstoornis is vastgesteld, nog onverminderd sprake is van een ernstig bedreigde sociaal-emotionele ontwikkeling. Zo heeft deze minderjarige zich niet kunnen handhaven in het reguliere voortgezet onderwijs, heeft hij moeite met autoriteit en houdt hij zich niet aan afspraken en regels. Tevens lijkt de minderjarige geen inzicht te hebben in de consequenties van zijn gedrag en blowt hij. Op de school in het speciale onderwijs ging het aanvankelijk goed met de minderjarige, maar volgens mededeling van de advocaat van de moeder ter terechtzitting weigert de minderjarige inmiddels daar naar toe te gaan. Ook in de thuissituatie manifesteren zich nog altijd de gedragsproblemen van de minderjarige; hij kan verbaal en fysiek agressief reageren naar de overige minderjarigen en naar de moeder. De moeder is niet opgewassen tegen deze ernstige opvoedproblemen van de oudste minderjarige en zijn problematiek drukt op het gehele gezinsleven. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de oudste minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Daarmee is nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. De bestreden beschikking dient ten aanzien van de oudste minderjarige derhalve te worden bekrachtigd.
Overige drie minderjarigen
9. Ten aanzien van de overige drie minderjarigen overweegt het hof dat Jeugdzorg niet heeft kunnen aangeven waarin de bedreiging van hun ontwikkeling is gelegen, anders dan door verwijzing naar het verleden en naar de toekomst waarin zich respectievelijk zorgen hebben voorgedaan of zich nog zouden kunnen gaan voordoen, terwijl Jeugdzorg deze zorgen niet nader concretiseert en het bovendien goed gaat met deze minderjarigen. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard de ontwikkeling van de overige drie minderjarigen graag te willen volgen om in te kunnen grijpen, mochten er problemen ontstaan. Gelet op het wettelijk criterium vormt deze wens tot het volgen van de ontwikkeling van de minderjarigen geen grond tot ondertoezichtstelling. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de ondertoezichtstelling van de overige drie minderjarigen moet worden opgeheven. De bestreden beschikking dient dan ook in zoverre te worden vernietigd.
Kostenveroordeling
10. Het hof ziet geen aanleiding Jeugdzorg te veroordelen in de kosten van deze procedure en zal het verzoek van de vader daartoe afwijzen.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de ondertoezichtstelling van
[B], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
[C], [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
[D], [geboortedatum] te [geboorteplaats] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van
[B], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
[C], [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
[D], [geboortedatum] te [geboorteplaats]
met ingang van de datum van de onderhavige beschikking op;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Mos-Verstraten en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2010.