ECLI:NL:GHSGR:2010:BP2880

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.270-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. van den Wildenberg
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingsverzoek uitvoerbaarverklaring bij voorraad in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Dordrecht. De man, verzoeker in hoger beroep, had in augustus 2010 hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank, waarin onder andere een alimentatieverplichting van € 1.550,- per maand was vastgesteld. De man verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen, omdat hij stelde niet in staat te zijn de alimentatie te betalen. Hij betwistte dat hij huurinkomsten uit een woning in het buitenland ontving, wat volgens hem de basis was voor de alimentatieverplichting. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de man gemotiveerd bestreden.

Het hof overwoog dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing de belangen van beide partijen moeten worden afgewogen. De vrouw had belang bij de uitvoerbaarheid van de beschikking, omdat zij afhankelijk was van de alimentatie. De man stelde dat de rechtbank een onjuiste beslissing had genomen, maar het hof concludeerde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn financiële situatie te onderbouwen. Het hof stelde vast dat de man geen nadere stukken had ingediend om zijn stellingen te onderbouwen, waardoor het verzoek tot schorsing niet kon worden toegewezen. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man afgewezen, waarbij het belang van de vrouw om alimentatie te ontvangen zwaarder woog dan de belangen van de man.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van financiële claims in het kader van alimentatie en de noodzaak voor partijen om relevante bewijsstukken aan te leveren in juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 oktober 2010
Zaaknummer : 200.072.270/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-7015 en FA RK 08-7517
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Kaouass te Amsterdam,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.C.M. den Ridder-van der Meijden te Gorinchem.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 18 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 10 maart 2010 en 19 mei 2010 van de rechtbank Dordrecht (tezamen verder: de bestreden beschikking), bekend bij het hof onder zaaknummer 200.072.269/01, en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking ingediend.
De vrouw heeft op 22 september 2010 een verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.
Bij brief, ingekomen bij het hof op 5 oktober 2010, heeft de advocaat van de man het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad nader toegelicht. Voorts heeft de advocaat medegedeeld dat hijzelf noch de man ter terechtzitting zullen verschijnen en het hof verzocht het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad op de stukken af te doen.
Bij brief, ingekomen bij het hof op 6 oktober 2010, heeft de advocaat van de vrouw het hof bericht dat zijzelf noch de vrouw ter terechtzitting zullen verschijnen.
De mondelinge behandeling, bepaald op 13 oktober 2010, heeft gelet op het voorgaande geen doorgang gevonden.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar een beschikking van 21 mei 2008 van de rechtbank Dordrecht, een beschikking van 10 maart 2010 van diezelfde rechtbank, alsmede naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 21 mei 2008 is – voor zover in hoger beroep van belang – onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en de zaak aangehouden.
Deze beschikking is op 12 juni 2008 ingeschreven in de registers voor de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 10 maart 2010 is de behandeling van de zaak aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – bepaald dat de man met ingang van 12 juni 2008 ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 1.550,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAAR BIJ VOORRAADVERKLARING VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In de onderhavige zaak is thans enkel in geschil de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking.
2. De man verzoekt de schorsing van werking van de beschikking te bevelen gedurende de hoger beroepsprocedure.
3. De vrouw bestrijdt het verzoek.
4. De man stelt dat hij, gelet op zijn inkomsten, niet in staat is de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te betalen. Teneinde allerlei onnodige executieprocedures te voorkomen acht hij het van belang dat de schorsing van de werking van de bestreden beschikking wordt bevolen. Voorts stelt de man in zijn brief van 5 oktober 2010 dat de bestreden beschikking met name is gebaseerd op de veronderstelling dat de man huurinkomsten zou verwerven uit zijn woning in [buitenland], hetgeen de man betwist. Aangezien de man geen huurinkomsten heeft en zijn inkomen in Nederland geen ruimte toelaat voor het betalen van een uitkering tot bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, is het aannemelijk en voorzienbaar dat het hof in de bodemprocedure de beschikking van de rechtbank zal vernietigen. Hij zal ook niet in staat zijn om de bestreden beschikking te kunnen uitvoeren. Het is dan ook praktisch en redelijk dat de vrouw de mogelijkheid wordt ontnomen om vooruitlopend op de beschikking van het hof de onjuiste beschikking te kunnen executeren.
5. De vrouw bestrijdt gemotiveerd het verzoek.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een incidenteel verzoek strekkende tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een rechterlijke beslissing de belangen van ieder van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel - het hoger beroep - dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven.
7. Voor wat betreft de afweging van belangen van partijen stelt het hof voorop dat de vrouw bij de in eerste aanleg verkregen uitvoerbaarverklaring bij voorraad belang heeft. De uitvoerbaarheid bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen haar – althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg – toekomt. In de omstandigheid dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en mitsdien afhankelijk is van de door de rechtbank vastgestelde door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud, ligt het belang van de vrouw om tot tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking over te gaan.
8. Het belang van de man is onder meer daarin gelegen dat de in zijn ogen op onjuiste gronden tot stand gekomen onderhoudsverplichting jegens de vrouw ten uitvoer wordt gelegd. Het hof begrijpt de stellingen van de man aldus, dat in zijn ogen sprake is van een kennelijke misslag nu de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw er vanuit is gegaan dat de man inkomsten uit verhuur van de woning in Tanger had, terwijl hiervan geen sprake is. Gelet op zijn geringe inkomsten heeft de man geen financiële draagkracht om enige bijdrage te voldoen en leidt tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking tot executieproblemen.
9. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw van € 1.550,- per maand vastgesteld, daarbij overwegende dat de man zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft onvoldoende heeft onderbouwd. De dragende overweging hiervoor is, zo begrijpt het hof de beslissing, dat de man onvoldoende stukken in het geding heeft gebracht - inkomensbestanddelen zijn niet vermeld in de draagkrachtberekening, er zijn geen aangiftes inkomstenbelasting overgelegd en de man heeft geen duidelijkheid gegeven over de vraag of de woning in Tanger wordt verhuurd en wat hiervan de inkomsten zijn - om een duidelijk beeld van zijn financiële situatie te verkrijgen. Anders dan de man betoogt heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof niet vastgesteld dat de man huurinkomsten uit de woning in Tanger geniet, doch heeft het risico van het ontbreken van stukken daaromtrent voor zijn rekening en risico laten komen. Het hof stelt voorts vast dat de man in het kader van het schorsingsverzoek geen nadere stukken ter verduidelijking van zijn financiële situatie in het geding heeft gebracht. Het hof kan derhalve niet vaststellen in hoeverre sprake is geweest van een kennelijke misslag bij de beoordeling van het verzoek door de rechtbank danwel in hoeverre de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking leidt tot een (financiële) noodtoestand aan de zijde van de man. Daarop strandt het verzoek.
10. Aan hetgeen de man overigens aanvoert ter onderbouwing van zijn verzoek tot schorsing kan naar het oordeel van het hof, mede gelet op het hiervoor overwogene, niet een zodanig gewicht worden toegekend dat deze een toewijzing van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking rechtvaardigen.
11. Alle omstandigheden in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
wijst het schorsingsverzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van den Wildenberg en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010.