ECLI:NL:GHSGR:2010:BP2719
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. van Nievelt
- M. Stille
- J. Stollenwerck
- Rechtspraak.nl
Relatieve competentie in hoger beroep bij echtscheiding
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de relatieve competentie in een echtscheidingsprocedure. De vader, verzoeker in hoger beroep, had op 23 december 2009 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 september 2009. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft op 22 maart 2010 een verweerschrift ingediend, waarin zij tevens incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in deze procedure, waarbij zij op 16 september 2010 een raadsrapport heeft ingediend.
Het hof heeft zich in deze uitspraak gebogen over de vraag of het gerechtshof 's-Gravenhage bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De vader had zijn hoger beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht, en volgens de regels van relatieve competentie zou het gerechtshof te Amsterdam bevoegd zijn. De moeder betwistte de bevoegdheid van het hof 's-Gravenhage en stelde dat het gerechtshof te Arnhem bevoegd was. Het hof heeft overwogen dat de beoordeling van de relatieve competentie een kwestie van openbare orde is en dat de wetgever niet heeft willen breken met de bestaande rechtspraak.
Uiteindelijk heeft het hof zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere afdoening. Deze beslissing is genomen in het kader van de geldende wetgeving en jurisprudentie, waarbij het hof de relevante bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft toegepast. De uitspraak is gedaan door de rechters A. van Nievelt, M. Stille en J. Stollenwerck, en is openbaar uitgesproken tijdens de zitting op 20 oktober 2010.