Rolnummer: 22-002350-10
Parketnummers: 10-731037-10 en 10-630192-09 (TUL)
Datum uitspraak: 23 november 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 april 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1991,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 november 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 februari 2010 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1e van de Wet Wapens en Munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e van die wet in de vorm van een revolver van het merk [merk] type [type], kaliber .22LR voorhanden heeft gehad en/of bij behorende muntitie voor dat wapen als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 5 kogelpatronen (merk CCI), kaliber .22LR voorhanden heeft gehad;
2.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 20 januari 2010 tot en met 04 februari 2010 te Rotterdam (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, één of meer gebruikers- en/of handelshoeveelheden, althans een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 februari 2010 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 15,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hashjiesj/hennep, althans een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 04 februari 2010 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1e van de Wet Wapens en Munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e van die wet in de vorm van een revolver van het merk [merk], type [type] kaliber .22LR voorhanden heeft gehad en bij behorende munitie voor dat wapen als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 5 kogelpatronen (merk CCI), kaliber .22LR voorhanden heeft gehad;
hij in de periode van 03 februari 2010 tot en met 04 februari 2010 te Rotterdam opzettelijk heeft verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de bewezenverklaring en met aanvulling van gronden.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft onbevoegd een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Vuurwapens worden in toenemende mate gebruikt bij het plegen van strafbare feiten. Ongecontroleerd vuurwapenbezit brengt aldus een gevaar voor de veiligheid van anderen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent de verdachte dit temeer aan nu hij het geladen vuurwapen bij zich had tijdens schooluren op zijn school, waar hij na een periode van detentie net die week weer was begonnen. Het spreekt vanzelf dat er op een school veel (jonge) mensen aanwezig zijn en dat zij door de aanwezigheid van een - geladen - wapen in levensgevaar kunnen worden gebracht. Wapenbezit op scholen is zozeer schokkend en ongerijmd dat een stevige straf ter onderstreping van de norm en uit oogpunt van algemene preventie, op zijn plaats is.
Voorts heeft de verdachte een hoeveelheid hasjiesj vervoerd en verstrekt aan een persoon. Het hof rekent de verdachte dit temeer aan nu hij de hasjiesj heeft verstekt aan een minderjarige. Drugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Het verstrekken van drugs dient dan ook streng te worden bestraft.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 oktober 2010 is de verdachte reeds eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van misdrijven, waarvan de laatste een geweldsmisdrijf betreft. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d.
9 april 2010, waarin wordt weergegeven dat de verdachte zich de laatste tijd lijkt te bevinden in criminele kringen. Het recidiverisico is hierdoor hoog gemiddeld en het risico dat de verdacht zich onttrekt aan voorwaarden wordt hoog geschat. De verdachte lijkt niet mee te zullen gaan werken aan een recidivebeperkend plan van aanpak en komt berekenend over, daar hij slechts wil meewerken aan begeleiding wanneer dit zijn detentie verkort. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden dat de verdachte een geladen revolver op zijn school voorhanden heeft gehad en hij drugs aan een minderjarige heeft verstrekt en de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de onderhavige feiten pas enkele dagen uit de gevangenis was, is naar het oordeel van het hof een hogere straf gerechtvaardigd dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De inbeslaggenomen revolver en bijbehorende patronen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 150,- zal het hof de teruggave gelasten aan verdachte.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van
19 november 2009 onder parketnummer 10-630192-09 is de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden, met bevel dat een deel van die jeugddetentie, te weten 3 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, gevorderd dat het openbaar ministerie alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in die vordering.
Het vonnis van 19 november 2009 is op 19 maart 2010 onherroepelijk geworden.
Nu de onderhavige feiten zijn begaan vóór het onherroepelijk worden van voormeld vonnis, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt, dat een op 6 (zes) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een revolver van het merk [merk], type [type] en 5 kogelpatronen van het merk CCI.
Gelast de teruggave van een geldbedrag van € 150,- aan de verdachte
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 19 november 2009 onder parketnummer 10-630192-09 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. A.J.M. Kaptein en mr. R.C. Langeler, in bijzijn van de griffier mr. A. Vasak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2010.