ECLI:NL:GHSGR:2010:BO7015

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.479/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen [appellante] en de Gemeente Leiden. [appellante] heeft op 8 maart 1991 een perceel verkregen waarop een loods staat en heeft een deel van dit perceel aan de Gemeente verkocht. De erfgrens van het verkochte deel loopt door de loods. De Gemeente heeft vergunningen verkregen om de loods te slopen, wat leidt tot een geschil over de uitvoering van deze vergunningen. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunningen, maar deze hebben geen schorsende werking gekregen. De Milieudienst West-Holland heeft ingestemd met een verzoek tot deelsanering van de bodemverontreiniging op het gemeentelijke perceelsgedeelte.

Het hof overweegt dat bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, het belang van de veroordeelde moet worden afgewogen tegen het belang van degene die de veroordeling verkreeg. [appellante] heeft aangevoerd dat de werkzaamheden aan de loods een onomkeerbare situatie creëren en dat de vergunningen nog niet onherroepelijk zijn. Echter, het hof oordeelt dat [appellante] geen gerechtvaardigd belang heeft om zich tegen de uitvoering van de vergunningen te verzetten. De afspraken die in de akte van levering zijn opgenomen, wijzen erop dat de sloop en sanering al eerder zijn voorzien.

Het hof wijst de incidentele vordering van [appellante] af en verwijst de zaak naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de Gemeente. De beslissing omtrent de kosten van dit incident wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Dit arrest is gewezen op 2 november 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.071.479/01
Rolnummer rechtbank : KG ZA 10-580
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 2 november 2010
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.A.L.C. Lamme te Zoetermeer,
tegen
de GEMEENTE LEIDEN,
zetelend te Leiden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. R. Lever te Leiden.
Het geding in hoger beroep
[appellante] is op 3 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 18 juni 2010, in kort geding tussen partijen gewezen door de rechtbank ’s-Gravenhage. Bij memorie van grieven (met producties) heeft zij zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd en tevens een incidentele eis in hoger beroep ingediend. De Gemeente heeft geen antwoordconclusie in het incident genomen. Daarna heeft [appellante] een kopie van het procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van de incidentele vordering
1. Het gaat in dit incident om het volgende.
[appellante] heeft op 8 maart 1991 een perceel verkregen waarop een loods staat en op dezelfde dag heeft zij een deel van dit perceel aan de Gemeente verkocht. De erfgrens van het verkochte deel loopt door de loods. Omdat de Gemeente haar deel van de loods wil slopen, zijn partijen overeengekomen dat de Gemeente tussen de perceelsgedeelten een buitengevel zal oprichten ten behoeve van het (niet te slopen) deel van de loods op [appellante]s perceelsgedeelte. In maart 2010 heeft de Gemeente de benodigde sloop- en bouwvergunningen verkregen. Aan de sloopvergunning is de voorwaarde verbonden om bepaalde noodzakelijke constructieve voorzieningen in en aan de loods op het perceel van [appellante] uit te voeren. [appellante] heeft tegen de vergunningen bezwaarschriften ingediend. Aan de vergunningen is geen schorsende werking verleend.
Daarnaast heeft de Milieudienst West-Holland ingestemd met een verzoek van de Gemeente tot deelsanering van het gemeentelijke perceelsgedeelte (waartoe een damwand geplaatst wordt) in verband met geconstateerde bodemverontreiniging. [appellante] heeft daartegen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingesteld.
2. De Gemeente heeft [appellante] gedagvaard in kort geding en gevorderd dat de voorzieningenrechter [appellante] onder verbeurte van een dwangsom veroordeelt te gehengen en gedogen dat constructieve voorzieningen worden uitgevoerd en dat de buitengevel wordt gebouwd. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen bij vonnis van 18 juni 2010 toegewezen en dit vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. [appellante] heeft thans gevorderd dat het hof de verklaring tot uitvoerbaarheid bij voorraad van genoemd vonnis verbiedt en opschort totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist. Het hof verstaat dit als een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis als bedoeld in artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.1 Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing als bovenbedoeld in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden afgewogen of het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand totdat op het hoger beroep is beslist.
Het hof overweegt als volgt.
4.2 De Gemeente heeft in kort geding een voorziening gevraagd en gekregen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de Gemeente betrokken (zie ook overweging 3.2 van het bestreden vonnis). Daarmee, en gelet op het karakter van het kort geding en het ordenende optreden van de voorzieningenrechter, is het belang van uitvoerbaarheid bij voorraad gegeven.
4.3 Daartegenover heeft [appellante] als haar belang naar voren gebracht, kort gezegd:
- door de werkzaamheden aan de staalconstructie van haar bedrijfsloods en daarna het slopen van de loods van de Gemeente en het plaatsen van de gevel en de damwand ontstaat een onomkeerbare situatie;
- de verleende sloop- en bouwvergunningen zijn nog niet onherroepelijk;
- een gezamenlijke aanpak van de verontreiniging heeft de voorkeur en de kosten van het plaatsen van een damwand staan niet in verhouding tot de kosten van een gezamenlijke sanering;
- over de beschikking deelsanering loopt een beroepsprocedure; de in het saneringsplan genoemde verontreinigingen en terugsaneerwaarden kloppen niet.
4.4 [appellante] heeft geen (gerechtvaardigd) belang om zich tegen het slopen, saneren en plaatsen van een buitengevel te verzetten. Het slopen van de hal op het perceelsgedeelte van de Gemeente, het saneren van de bodemverontreiniging en het plaatsen van de buitengevel was al begin jaren ’90 door beide partijen voorzien en daarover zijn in de akte van levering van 13 augustus 1993 afspraken opgenomen (onder III). [appellante] heeft niet aangegeven waarom dit in haar belang niet meer door zou kunnen gaan. Zij heeft ook niet aangevoerd welk belang van haar zich verzet tegen uitvoering van staalconstructiewerkzaamheden in of aan haar gedeelte van de loods. Het belang van [appellante] bij vervulling van haar wensen dat er een ander soort gevel komt dan de gevel waarvoor de Gemeente nu een bouwvergunning heeft gekregen, en dat de Gemeente de bodemverontreiniging samen met [appellante] aanpakt, rechtvaardigen geen schorsing van de tenuitvoerlegging, ook niet samen met het gestelde feit dat de vergunningen en de deelsaneringsbeslissing niet onherroepelijk zijn.
Instortingsgevaar of ander direct gevaar voor [appellante] door de thans geplande sloop, sanering en buitengevel is niet gesteld – en ook niet aannemelijk nu uit de gedingstukken blijkt dat de Gemeente constructieve voorzieningen zal treffen.
6. De incidentele vordering moet worden afgewezen. De beslissing omtrent de kosten van dit incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de Gemeente.
Beslissing in het incident
Het hof:
- wijst de vordering af;
- verwijst de zaak naar de rol van 30 november 2010 voor het nemen van memorie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van de Gemeente;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.V. van den Berg en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2010 in aanwezigheid van de griffier.