ECLI:NL:GHSGR:2010:BO6942

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002348-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling door verdachte met auto en bezemsteel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zijn ex-partner met een auto heeft aangereden en zijn moeder heeft mishandeld. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en mishandeling. De feiten vonden plaats op 3 september 2009 in Rotterdam, waar de verdachte met verhoogde snelheid op zijn ex-partner inreed, die op een fiets reed. Getuigen verklaarden dat de verdachte extra gas gaf en lachend doorreed na de aanrijding. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen verklaard dat hij boos was op het slachtoffer en dat hij opzettelijk tegen hem aanreed. Het hof oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk gewond zou kunnen raken. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn moeder, waarvoor hij met een bezemsteel op haar heeft geslagen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel van de verdachte, die een gevaar vormt voor andere weggebruikers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002348-10
Parketnummer: 10-700319-09
Datum uitspraak: 5 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring "De Schie" te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 september 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangever 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met verhoogde, althans behoorlijke snelheid) met een auto is aangereden tegen de achterkant van de fiets waarop die [aangever 1] reed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 04 januari 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever 2], zijnde verdachte's moeder), meermalen met kracht met een aluminium bezemsteel heeft geslagen op het hoofd en/of het lichaam, waardoor die [aangever 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Volgens zijn aangifte reed [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) op 3 september 2009 op zijn fiets door de [straat] te Rotterdam. Hij hoorde een auto naderen en voelde plotseling dat hij van achteren werd geraakt door die auto. [aangever 1] kwam op de motorkap van die auto terecht en viel daarna op straat.1 Volgens [aangever 1] klonk het alsof de bestuurder van de auto gas gaf voordat [aangever 1] op de auto terecht kwam. Hij werd een stukje door de auto meegesleept en zag dat de auto er vervolgens vandoor ging.2
[getuige 1] (hierna: [getuige 1])heeft verklaard dat zij op 3 september 2009 samen met [aangever 1] door de [straat] te Rotterdam fietste toen zij de verdachte, zijnde haar ex-vriend, in diens auto aan zag komen rijden. Zij zag dat de verdachte zijn snelheid vermeerderde en vervolgens met zijn auto de fiets van [aangever 1] van achteren raakte. Zij zag dat [aangever 1] op de motorkap terechtkwam en vervolgens op de stoep viel. Vervolgens zag zij dat de bestuurder van de auto, de verdachte, lachend achterom keek en doorreed.3
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij die ochtend (het hof begrijpt: 3 september 2009)zag dat een auto een fietser aanreed. De auto reed hard en zij hoorde dat de bestuurder extra gas gaf op het moment dat hij de fietser schepte. De fietser ging over het midden van de motorkap en rolde van de auto af. Hij kwam daarbij bijna tegen een paal aan. Zij zag dat de bestuurder, nadat hij de fietser had aangereden, een grijns op zijn gezicht had.4
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de auto die de fietser van achteren aanreed in ieder geval harder reed dan 20 km per uur.5
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [aangever 1] nooit heeft gemogen en dat [aangever 1] hem in de weg stond. Hij heeft voorts verklaard dat hij boos op [aangever 1] was toen hij hem aanreed. Hij heeft verklaard dat zijn snelheid op dat moment 20 km per uur was. Toen de verdachte [aangever 1] zag wilde hij -naar eigen zeggen- eerst gewoon doorrijden, maar het gezicht van [aangever 1] 'beviel hem niet'.6 Hierop heeft hij [aangever 1] doelbewust met de rechterzijde van zijn auto geraakt: dat was zijn bedoeling. De verdachte zag het voorwiel van de fiets van de grond komen. Het zou volgens de verdachte ook kunnen dat de fiets helemaal van de grond kwam. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij wist dat hij [aangever 1] geraakt had en dat hij moest lachen toen [aangever 1] viel. Vervolgens is de verdachte doorgereden.7 Naar eigen zeggen dacht hij: "Ach, een valletje..."8
Blijkens de zich in het dossier bevindende medische informatie/letselbeschrijving van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond d.d. 6 oktober 2009 is op 3 september 2009 bij medisch onderzoek gebleken dat [aangever 1] op verschillende plaatsen op zijn lichaam drukpijn, schaafwonden en een bloeduitstorting had.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Nu de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft bekend en de raadsvrouw voor dat feit geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat het hof -overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het wetboek van strafrecht- met een opgave van de bewijsmiddelen.9
Het standpunt van de advocaat-generaal ten aanzien van het bewijs
De advocaat-generaal heeft ter zake van het onder 1 tenlastegelegde gerequireerd dat op grond van de verklaring van de verdachte is te bewijzen dat hij met opzet op het slachtoffer is ingereden. Op grond van getuigenverklaringen staat vast dat dit met verhoogde snelheid is gebeurd. De verklaring van de verdachte dat hij gas gegeven heeft, maar daarbij tegelijk de koppeling ingetrapt had, acht de advocaat-generaal niet aannemelijk, omdat de auto dan niet vooruit zou zijn gereden, zoals in casu het geval is geweest. Als de verdachte het slachtoffer net iets anders had geraakt of als het stuur van de fiets van het slachtoffer net iets anders was gericht, dan was het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding voor de auto terechtgekomen en door de auto overreden. De advocaat-generaal concludeert dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal gerequireerd dat op grond van de bekennende verklaringen van de verdachte en de aangifte van diens moeder wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zijn moeder heeft mishandeld.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van het bewijs
Ter zake van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit nu het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Zij heeft daartoe overeenkomstig haar pleitnota -in de kern weergegeven- aangevoerd dat het te ver gaat om te veronderstellen dat elke aanrijding van een auto met een fietser een poging tot doodslag of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. De aanmerkelijke kans hierop ontbreekt, omdat de verdachte daarvoor te langzaam heeft gereden. Hetgeen de getuigen hebben gehoord met betrekking tot aanzwellend motorgeronk zegt niets over de snelheid van de auto. De verdachte heeft immers verklaard dat hij gas heeft gegeven met een ingetrapt koppelingspedaal. Dat de snelheid laag was blijkt onder meer uit de geringe schade aan de fiets en de auto en het betrekkelijk geringe letsel bij het slachtoffer. Mocht het hof de kans wel aanmerkelijk achten dan heeft de verdachte in ieder geval van die kans geen wetenschap gehad, zodat niet bewezen kan worden dat hij die kans willens en wetens heeft aanvaard en er sprake was van voorwaardelijk opzet.
Het oordeel van het hof
Ter zake van het onder 1 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Zoals hiervoor aan de orde is gekomen is door de verdediging gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde aangezien hij geen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke vorm.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aannemelijk is te achten.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte doelbewust met zijn auto tegen de fiets van het slachtoffer is aangereden, die op dat moment vóór de auto van de verdachte reed. Reden van deze aanrijding was blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat het gezicht van het slachtoffer hem niet aanstond, dat hij boos op hem was en dat het slachtoffer hem in de weg stond.
Op zichzelf is er geen technisch bewijs voorhanden met betrekking tot de exacte snelheid van verdachtes auto op het moment van de aanrijding. Wel blijkt uit de bovenstaande getuigenverklaringen dat de auto van de verdachte minstens 20 km per uur reed, en dat de verdachte vóór de aanrijding extra gas gaf en zijn snelheid vermeerderde. Het hof gaat uit van de betrouwbaarheid van deze verklaringen over de snelheid van de auto omdat deze steun vinden in andere verklaringen, waaronder die van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte spreekt zelf immers van een snelheid van 20 km per uur.
Naar eigen zeggen heeft de verdachte gezien dat [aangever 1] langs de motorkap viel, aan de rechterkant van de auto.10 Waar het slachtoffer terecht was gekomen na diens val wist de verdachte naar eigen zeggen niet. Het slachtoffer kon opzij gevallen zijn, maar lag voor hetzelfde geld vóór de auto, zo verklaarde de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg.11 De verdachte is desondanks gewoon doorgereden na het ongeval, zonder zich ervan te vergewissen waar het slachtoffer terecht was gekomen.
Zoals hiervoor aan de orde is gekomen is het slachtoffer bijna tegen een paal aangekomen toen hij van de motorkap van verdachtes auto afviel en is hij na de aanrijding nog een stukje meegesleurd door deze auto.
Uit het rapport van R. Zwaan d.d. 30 november 2009 blijkt dat de IQ score van de verdachte, wanneer men rekening houdt met zijn taalachterstand, op een hoog-normaal niveau ligt. Mede gelet op dit feit en gezien de bovengenoemde omstandigheden kan het niet anders dan dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk gewond zou kunnen raken ten gevolge van het zeer gevaarlijke verkeersgedrag van de verdachte. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het algemeen bekend is dat fietsers kwetsbare verkeersdeelnemers zijn, zeker wanneer deze aangereden worden door auto's.
De door de verdachte verrichte gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig, dat het niet anders kan dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer zou intreden heeft aanvaard.
Het is daarbij niet aan enig handelen van de verdachte te danken dat het slachtoffer het er levend vanaf heeft gebracht.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder
1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde acht het hof het op grond van de aangifte en de bekennende verklaringen van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn moeder.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 03 september 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet met verhoogde snelheid met een auto is aangereden tegen de achterkant van de fiets waarop die [aangever 1] reed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 04 januari 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend [aangever 2], zijnde verdachte's moeder, meermalen met kracht met een bezemsteel heeft geslagen op het hoofd en het lichaam, waardoor die Jahangier letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bovengenoemde bewijsmiddelen en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 impliciet bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Mishandeling begaan tegen zijn moeder.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een auto gepoogd een fietser van het leven te beroven. De verdachte heeft verklaard dat hij opzettelijk tegen het slachtoffer is aangereden met als enige reden dat het slachtoffer hem 'in de weg zat' en dat 'diens gezicht hem niet aanstond'.
Uit verschillende getuigenverklaringen is gebleken dat de verdachte direct na de aanrijding lachend is doorgereden zonder zich ook maar één ogenblik om het slachtoffer te bekommeren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zijn handelen 'dom' was. Desgevraagd heeft hij aangegeven dat die domheid gelegen is in het feit dat zijn handelen 'nutteloos' was. Hij benoemt hetgeen het slachtoffer is overkomen als een 'valletje' waarbij hij zijn eigen gedrag beschouwt als 'een treiterijtje'. Nu de verdachte op geen enkele wijze heeft gerefereerd aan de ernst van het feit en de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer of voor andere verkeersdeelnemers, is het hof er niet van overtuigd dat hij enig inzicht heeft verkregen in het laakbare van zijn gedrag.
Gelet op de wijze waarop de verdachte is ingereden op het slachtoffer, heeft hij zijn auto als wapen gebruikt. Dat het slachtoffer er relatief goed vanaf is gekomen, is dan ook niet aan het handelen van de verdachte te danken.
Door zijn handelen heeft hij niet alleen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar heeft hij bovendien als automobilist blijk gegeven van een dusdanig gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel dat hij een ernstig gevaar oplevert voor medeweggebruikers.
Ook heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn moeder door haar met een bezemsteel te slaan.
De hof heeft acht geslagen op het Pro Justitia-rapport d.d. 30 november 2009, opgemaakt door drs. R. Zwaan, psycholoog, waaruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Blijkens de rapportage is er sprake van grote impulsiviteit en een hedonistische levenshouding, waardoor de verdachte uitsluitend gericht is op de eigen behoeftebevrediging zonder daarbij rekening te kunnen en willen houden met de gedachte- en gevoelswereld van anderen en zonder te worden gehinderd door angsten of gewetensconflicten. Motivatie voor therapie van welke aard ook -gedacht kan worden aan een training gericht op het leren beteugelen van zijn impulsiviteit en agressieve impulsen- zou bij de verdachte alleen vanuit verstandelijke overwegingen komen, zoals in het geval deelname aan een dergelijke training of therapie een eventuele straf zou bekorten.
In het reclasseringsadvies omtrent de verdachte d.d. 31 december 2009 van Reclassering Nederland, opgemaakt door J. Uijl, reclasseringswerker, wordt eveneens aangegeven dat het impulsieve en agressieve gedrag van de verdachte verklaard kan worden vanuit de vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis. De verdachte toont weinig inlevingsvermogen en overschat zichzelf. Een eerder reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijk sepot werd bij afloopbericht toezicht d.d. 18 augustus 2009 geretourneerd omdat de verdachte afspraken niet nakwam, niet op uitnodigingen reageerde, niet op afspraken verscheen en verwijzing naar een forensische polikliniek niet gerealiseerd kon worden vanwege de houding van de verdachte. De reclasseringswerker komt dan ook tot de conclusie dat het opleggen van verplicht reclasseringscontact niet geïndiceerd is.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven niet gemotiveerd te zijn voor behandeling onder reclasseringstoezicht, omdat hij dergelijke behandeling naar zijn mening niet nodig heeft.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Ter zake van het onder 1 impliciet bewezenverklaarde zal het hof de verdachte een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen teneinde de samenleving te beschermen tegen het onverantwoordelijk en gevaarzettend rijgedrag van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt, dat een op 6 (zes) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
ten aanzien van het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde:
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 10 (tien) jaren.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. M.C.R. Derkx en mr. M.L.A. Filippini, in bijzijn van de griffier mr. A.M.F.F. van Rede-van den Bosch.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 oktober 2010.
mr. M.L.A. Filippini is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009305925-1, d.d. 3 september 2009, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de aangifte van [aangever 1].
2 Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, van 28 januari 2010, inhoudende de tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [aangever 1].
3 Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009305925-10, d.d. 3 september 2009, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op 3 september tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 1].
4 Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, van 16 februari 2010, inhoudende de tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 2].
5 Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 16 februari 2010, inhoudende de tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 3].
6 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 september 2010.
7 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 29 maart 2010.
8 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 september 2010.
9 De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2010;
Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008004380-5, d.d. 4 januari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde bekennende verklaring van de verdachte;
Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008004380-1, d.d. 4 januari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de aangifte van [aangever 2].
10 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 september 2010.
11 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg.