Rolnummer: 22-004455-09
Parketnummers: 09-920145-09 en 09-760136-08 (TUL)
Datum uitspraak: 14 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van
27 augustus 2009 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) ,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 augustus 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 april 2009 te Delft met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een tram, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een perso(o)n(en), genaamd [aangever 1] en/of [aangever 2], welk geweld bestond uit het (meermalen)
- trappen tegen (een van) de be(e)n(en) en/of (een van) de arm(en), althans het lichaam van die [aangever 1] en/of trappen in de richting van het lichaam van die [aangever 1] en/of
- stompen/slaan tegen het hoofd en/of gezicht van die [aangever 1] en/of
- plaatsen van de armen rond de nek van die [aangever 1] en/of - liggen bovenop die [aangever 1] en/of
- plaatsen van de vinger(s) in het oor en/of de neus van die [aangever 1] en/of
- trappen tegen de rug, althans het lichaam van die [aangever 2];
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 april 2009 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [aangever 1] en/of [aangever 2]) (meermalen)
- (t.a.v. die [aangever 1]) heeft getrapt tegen (een van) de be(e)n(en) en/of (een van) de arm(en), althans het lichaam en/of heeft gestompt/geslagen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of
- (t.a.v. die [aangever 2]) heeft getrapt tegen de rug, althans het lichaam, waardoor voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 34 dagen, met aftrek van voorarrest. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de aan de verdachte bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage d.d. 25 maart 2008 opgelegde voorwaardelijke werkstraf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 33 dagen.
6. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De door de raadsman in dit verband gevoerde verweren zal het hof hieronder puntsgewijs bespreken.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met OPS dossiernummer 1581/2009/8445 en de volgnummers 26, 57/A en 77/B. Verklaringen zijn zakelijk weergegeven.
7a. Verklaringen van aangevers
[aangever 1], als toezichthouder Wet personenvervoer/beveiliger werkzaam bij Nova Security en als toezichthouder wet personenvervoer ingehuurd door de HTM, was op 3 april 2009 als beveiliger werkzaam in tram 1. Hij heeft het volgende verklaard: omstreeks 23:28 uur stapte een groep bestaande uit zeven à acht Antilliaanse personen in. De groep nam achterin de tram plaats. Bij een volgende halte verliet één persoon de tram en hield met zijn handen de deuren van de tram tegen zodat die niet dicht konden. [aangever 1] verzocht hem om van de deuren af te blijven. Deze persoon gaf daaraan gehoor en is de tram weer ingegaan. [aangever 1] is daarop naar het midden van de tram teruggegaan. Een andere persoon uit de groep - door [aangever 1] aangeduid als persoon 2 - begon vervolgens tegen [aangever 1] te roepen: "Je bent groot, dat wil niet zeggen dat je stoer bent. We gaan de tram niet uit, we zijn met meerderen. Haal de politie maar. Jullie krijgen me er toch niet uit, ik ben niet zoals de anderen." Hierop werd de hele groep luidruchtig. Bij een volgende halte heeft [aangever 1] persoon 2 gesommeerd de tram te verlaten omdat hij zich schuldig maakte aan het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de tram. Persoon 2 weigerde de tram te verlaten. [aangever 1] heeft vervolgens aan persoon 2 meegedeeld dat hij hem zou vorderen de tram te verlaten en dat als hij, persoon 2, daaraan ook de derde keer geen gehoor zou geven, hij een strafbaar feit zou plegen en kon worden aangehouden. Persoon 2 reageerde daar niet op.
Omdat [aangever 1] vervolgens zag dat persoon 2 met zijn linkerhand een beweging naar zijn vest maakte en [aangever 1] bang was dat persoon 2 iets wilde pakken wat hij tegen hem zou gaan gebruiken, heeft [aangever 1] persoon 2 bij zijn vest gepakt. Omdat persoon 2 zijn handen naar zijn riem bracht heeft [aangever 1] hem weer losgelaten. Daarop ging persoon 2 plotseling heel dicht voor [aangever 1] staan. [aangever 1] is hierop naar achteren gestapt en hij heeft de tramdeuren geopend en de noodrem ingedrukt. Hoe het gebeurd is weet [aangever 1] niet meer precies, maar vervolgens stond hij opeens tussen twee éénpersoonsstoelen in met zijn rug tegen het raam, terwijl persoon 2 recht voor hem stond. [aangever 1] heeft persoon 2 hierop om zijn nek gepakt en hem naar de grond gewerkt. Hij lag samen met persoon 2 op de grond en had hem onder controle. [aangever 1] zag vervolgens meerdere personen op zich af komen. De collega van [aangever 1] probeerde deze tegen te houden. [aangever 1] is vervolgens samen met persoon 2 opgestaan. Persoon 2 probeerde [aangever 1] met zijn vrije hand op de achterkant van zijn hoofd te slaan en gaf hem een paar klappen. Zij vielen daarop weer om en kwamen tussen de tweepersoonsbanken aan de andere kant van de tram terecht. [aangever 1] zag dat een persoon over de banken in zijn richting liep en hij voelde dat deze persoon tegen zijn arm trapte. In de tussentijd had [aangever 1] de hand van persoon 2 moeten loslaten, waardoor hij persoon 2 alleen nog om zijn nek vast had. Hij merkte dat persoon 2 met zijn vingers in zijn oor en neus ging. Daarop heeft [aangever 1] ook de nek van persoon 2 losgelaten. Persoon 2 lag bovenop [aangever 1] en gaf hem een aantal klappen op het achterhoofd. Vervolgens is de groep de tram uitgegaan.
(proces-verbaal van aangifte d.d. 4 april 2009, p. 53-55)
[aangever 2] was op 3 april 2009 omstreeks 23:30 uur eveneens als beveiliger in dienst van Nova Security aan het werk in een tram. Hij heeft het volgende verklaard: in Delft zag hij dat in een andere tram, die stilstond, een gevecht gaande was tussen acht à tien personen. Met een collega is hij ter assistentie naar de andere tram gerend. Terwijl hij zijn collega's in die tram beschermde, werd hij van achteren aangevallen en kreeg hij een trap in zijn rug.
(proces-verbaal van aangifte d.d. 4 april 2009, p. 50)
7b. Verklaring van getuige
De getuige [getuige 1] heeft het volgende verklaard: hij is werkzaam als beveiligingsmedewerker bij Nova Security te Den Haag. Op vrijdag 3 april 2009 was het zijn taak om met tram 1 mee te rijden in verband met de veiligheid, orde en rust van de reizigers. Hij was samen met zijn collega [aangever 1] werkzaam. Bij een tramhalte in Delft stapte een groep van ongeveer zes à zeven jongens in. De jongens zaten achterin de tram en waren erg luidruchtig en schreeuwden. Zijn collega [aangever 1] liep naar het achterste gedeelte van de tram en hij is achter [aangever 1] aangelopen. Op een bepaald moment zag hij één van de jongens uit de groep opstaan en in de richting van zijn collega lopen. De jongen pakte zijn collega met beide handen bij de jas. Hij zag dat zijn collega en de jongen op de grond vielen. Vanuit het achterste gedeelte van de tram hoorde hij een hoop geschreeuw en hij zag dat de jongens naar hem en zijn collega toe kwamen lopen. Hij is daarop voor de groep gaan staan om te voorkomen dat ze bij zijn collega [aangever 1] konden komen. Hij zag een jongen over de banken heen klimmen en naar zijn collega toelopen, die nog steeds met de eerdergenoemde jongen op de grond lag. Hij zag dat de jongen die over de banken was geklommen een trapbeweging naar zijn collega maakte. Tevens zag hij dat een andere jongen zijn been optrok en een trappende beweging in de richting van zijn collega [aangever 1] maakte.
(proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 april 2009, p. 58-59)
7c. Verklaringen van medeverdachten
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens zijn eerste politieverhoor verklaard dat hij in de tram over de banken is heengelopen en dat hij zag dat een beveiligingsmedewerker naar het gevecht tussen zijn vriend [medeverdachte 2] en een andere beveiligingsmedewerker stond te kijken. Hij gaf de beveiligingsmedewerker die stond te kijken een duwtje in zijn rug (proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 april 2009, p. 106). Tijdens zijn tweede verhoor heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij in zijn eerste verklaring heeft gelogen en dat het duwtje een trap in de rug van de beveiliger was.
(proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 april 2009, p. 107-108)
Medeverdachte [medeverdachte 2] (bijnaam [bijnaam]) heeft verklaard dat de beveiliger tegen hem zei dat hij moest uitstappen. Daarop zei hij tegen de beveiliger: "Voor wat moet ik uitstappen, ik heb toch helemaal niks tegen jou gezegd." De beveiliger ging aan zijn jas trekken en hij trok zijn jas terug. Toen pakte de beveiliger hem vast met zijn armen om hem heen. Hij begon met de beveiliger te vechten. Hij liet de beveiliger op de stoel in de tram vallen en hij lag op de beveiliger. Hij heeft de beveiliger twee vuisten gegeven. (proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 april 2009, p. 127)
7d. Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 juli 2009 verklaard dat hij in de richting van de beveiliger heeft proberen te schoppen, maar dat hij hem niet heeft geraakt. Hij deed dit omdat hij naar voren wilde gaan en om bij die beveiliger onder zijn arm door te gaan. Hij probeerde met kracht om de beveiliger opzij te duwen
(proces-verbaal terechtzitting d.d. 7 juli 2009, p. 3).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte wederom verklaard dat hij langs de beveiliger wilde komen, naar voren in de tram. (proces-verbaal van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2010 is voorgevallen).
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota - een aantal verweren gevoerd. Het hof zal deze verweren hieronder verkort en zakelijk weergegeven puntsgewijs bespreken.
Bevoegdheid tot aanhouding
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de medeverdachte [medeverdachte 2], op het moment dat aangever [aangever 1] aankondigde hem te zullen vorderen de tram te verlaten, zich niet schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit, dat [aangever 1] [medeverdachte 2] niet daadwerkelijk heeft gevorderd de tram te verlaten en dat [aangever 1] derhalve niet de bevoegdheid had om medeverdachte [medeverdachte 2] aan te houden.
Het hof stelt bij de bespreking van dit verweer voorop dat het op grond van de Wet personenvervoer 2000 aan een ieder is verboden zich in een tram zodanig te gedragen dat orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt verstoord (artikel 72). Voorts is een ieder verplicht de aanwijzingen die daaromtrent door of vanwege de vervoerder duidelijk kenbaar zijn gemaakt op te volgen (artikel 73). Met het toezicht op de naleving van onder meer deze bepalingen, zijn op grond van artikel 87 lid 3 van de genoemde wet mede belast personen die daartoe door de vervoerder zijn aangewezen. Daaronder vallen dus ook medewerkers van een beveiligingsbedrijf die door de trammaatschappij worden ingehuurd als toezichthouders Wet personenvervoer, zoals in dit geval de aangever [aangever 1].
Naar het oordeel van het hof stond het aangever [aangever 1] op basis van de hem op grond van de Wet Personenvervoer 2000 toekomende bevoegdheden en in het kader van een redelijke taakuitoefening onder de gegeven omstandigheden - zoals daarvan uit de bovenvermelde bewijsmiddelen blijkt - vrij om ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 2] te handelen zoals hij gehandeld heeft, te weten om de medeverdachte [medeverdachte 2] te sommeren de tram te verlaten. Dat de medeverdachte [medeverdachte 2] zich op dat moment niet had schuldig gemaakt aan een strafbaar feit doet in dat verband niet ter zake. Uit de verklaring van aangever [aangever 1] volgt dat de vechtpartij vervolgens aanving voordat hij de medeverdachte [medeverdachte 2] - overeenkomstig het standpunt van de verdediging - daadwerkelijk kon vorderen de tram te verlaten en tevens voordat de medeverdachte [medeverdachte 2] of één van de andere verdachten was aangehouden. Het verweer betreffende de onbevoegde aanhouding mist derhalve feitelijke grondslag en wordt verworpen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangever [aangever 1] niet uit noodweer heeft gehandeld en zich derhalve heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Op grond van hetgeen in de bovenvermelde bewijsmiddelen is vervat oordeelt het hof als volgt.
De aangever [aangever 1] alsmede de andere beveiligers konden in redelijkheid ervoor kiezen bij het verrichten van hun taak geweld toe te passen, gelet op het allereerst door de medeverdachte [medeverdachte 2] en vervolgens ook door de andere verdachten jegens hen toegepaste geweld. In de gegeven situatie was het door aangever [aangever 1] gebruikte geweld, gelet op het in de tram door verschillende personen jegens hem en zijn collega's uitgeoefende geweld, niet disproportioneel, ook niet voor zover het geweld bestond uit het rond de nek pakken van de medeverdachte [medeverdachte 2]. Het hof concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding van de verdachte of de medeverdachten door de aangever [aangever 1] of door één van de andere beveiligers, noch van door hen toegepast disproportioneel geweld. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Verklaringen medeverdachten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de beveiligers als verklaringen van medeverdachten dienen te worden gekwalificeerd en derhalve onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te worden gebezigd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de beveiligers er alle belang bij hebben om anders dan naar waarheid te verklaren. De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van alle medeverdachten dienen te worden uitgesloten van het bewijs op grond van artikel 341 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van hetgeen met betrekking tot de verklaringen van de beveiligers is aangevoerd overweegt het hof dat de stelling van de verdediging reeds daarom niet opgaat, omdat op grond van hetgeen hiervoor onder het kopje 'Geen beroep op noodweer' is overwogen niet aannemelijk is geworden dat de beveiligers zich hebben schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van de verklaringen van de medeverdachten stelt het hof voorop dat volgens vaste jurisprudentie verklaringen van medeverdachten slechts dan niet als bewijs is elkaars strafzaak mogen worden gebruikt, indien de medeverdachte samen met de verdachte op dezelfde aanklacht en in dezelfde instantie tegelijk in gevoegde zaken terecht staat. Daarvan is in casu geen sprake. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van de medeverdachten onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebezigd, omdat de medeverdachten er belang bij hebben hun eigen aandeel te beperken en het aandeel van de verdachte te vergroten, overweegt het hof dat de verklaringen van de medeverdachten enkel zijn gebruikt voor het bewijs van het aandeel van de medeverdachten zelf. Ten aanzien van het aandeel van de verdachte baseert het hof zich op de eigen verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat bij de verhoren van de verdachte door de politie is gehandeld in strijd met de eisen die voortvloeien uit de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz en de daarop gebaseerde jurisprudentie van de Hoge Raad.
Nu het hof de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs bezigt, gaat het hof in zoverre aan het verweer voorbij.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het standpunt van de verdediging ertoe leidt dat ook de ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten, overweegt het hof dat die stelling geen steun vindt in het recht. Nu de verdachte zich voorafgaand aan de zittingen door zijn raadsman heeft kunnen laten bijstaan en deze verklaringen ten overstaan van een rechter zijn afgelegd, in aanwezigheid van een raadsman, staat er naar het oordeel van het hof niets aan in de weg deze verklaringen voor het bewijs te bezigen. Het verweer wordt verworpen.
Aan de overige door de raadsman gevoerde (bewijs)verweren rondom de zich in het dossier bevindende foto's, de bijschriften bij die foto's en de camerabeelden gaat het hof voorbij nu dat materiaal niet voor het bewijs wordt gebezigd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij vanuit het achterste deel van de tram langs de beveiliger, die met zijn arm voor hem langs stond, naar voren wilde omdat hij niet bij het gevecht met de aangever [aangever 1] wilde zijn.
Wat er ook zij van verdachtes verklaring dat hij niet bij het gevecht wilde zijn, aan het gewelddadige karakter van zijn handelen doet dit niet af. De beveiligers bevonden zich in de tram ter handhaving van de orde en veiligheid en uit hun bij de politie afgelegde verklaringen volgt dat de overige beveiligers hun collega [aangever 1] trachtten te beschermen. In die context hield één van de beveiligers zijn arm voor de verdachte, hetgeen onmiskenbaar een non-verbaal verbod inhoudt om van het achterste deel van de tram langs hem heen naar voren te gaan. Desondanks heeft de verdachte door te duwen en door schopbewegingen te maken getracht naar voren te komen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld waardoor het optreden van de beveiligers ernstig werd bemoeilijkt. Derhalve heeft de verdachte zich op de hieronder bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van geweld.
Het hof acht op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 03 april 2009 te Delft met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een tram, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, genaamd [aangever 1] en [aangever 2], welk geweld bestond uit het
- trappen tegen het lichaam van die [aangever 1] en trappen in de richting van het lichaam van die [aangever 1] en
- stompen/slaan tegen het hoofd van die [aangever 1] en
- liggen bovenop die [aangever 1] en
- plaatsen van de vingers in het oor en de neus van die [aangever 1] en
- trappen tegen de rug van die [aangever 2].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
10. Strafbaarheid van de verdachte
In het dossier bevinden zich meerdere rapporten van de William Schrikker groep, afdeling jeugdreclassering, en de Raad voor de Kinderbescherming. Voor de terechtzitting in hoger beroep is op 30 augustus 2010 door de volwassenenreclassering een reclasseringsadvies uitgebracht. Uit de verschillende rapporten komt naar voren dat de verdachte een verstandelijke beperking heeft, wat zijn delictgedrag voor een deel lijkt te veroorzaken. Het maakt dat hij impulsief is, de consequenties van zijn gedrag niet kan overzien en dat hij zich gemakkelijk door anderen laat beïnvloeden.
Het hof acht het op grond hiervan aannemelijk dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Het hof zal dat bij de strafoplegging in aanmerking nemen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van ernstig geweld tegen twee beveiligers in een tram. Een dergelijk handelen is volstrekt onaanvaardbaar. Beveiligers in het openbaar vervoer dienen te worden gerespecteerd en moeten hun werk kunnen verrichten zonder dat er geweld tegen hen wordt gebruikt.
Voorts is uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 augustus 2010 komen vast te staan dat de verdachte reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf anderzijds ook meegewogen dat de verdachte een kleiner aandeel in het gepleegde geweld heeft gehad dan zijn mededaders, alsmede dat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, zoals bovenoverwogen.
Voorts heeft het hof nog met name in aanmerking genomen het meest recente, door de Reclassering Nederland over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapport d.d. 30 augustus 2010. In dit rapport staat onder meer - zakelijk weergegeven - dat de Reclassering de problematiek van de verdachte als zorgelijk ervaart en dat behandeling geïndiceerd is, maar dat de reclassering binnen het verplichte kader geen effectieve middelen meer ter beschikking heeft voor de verdachte. Verschillende toezichten en taakstraffen zijn mislukt omdat de verdachte zich niet aan de afspraken hield of in het geheel niet op oproepen reageerde. De verdachte lijkt niet gemotiveerd voor behandeling of begeleiding. Trajectbegeleiding binnen een vrijwillig kader biedt naar de mening van de reclassering meer mogelijkheden en andere perspectieven.
Uit het dossier blijkt dat de inzendtermijn na het instellen van hoger beroep op 3 september 2009 met bijna twee maanden is overschreden. Het dossier is op 28 april 2010 bij dit hof binnengekomen. Op 31 augustus 2010 is de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld en op 14 september 2010 is einduitspraak gedaan.
Het hof constateert dat gelet op het bovenstaande de behandeling in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Nu de einduitspraak in deze zaak is gedaan binnen zestien maanden na het instellen van het hoger beroep, is van overschrijding van de redelijke termijn op een andere grond dan voornoemd - anders dan door de raadsman betoogd - geen sprake. Het hof zal de overschrijding van de bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke jeugddetentie zoals in eerste aanleg is opgelegd een passende en geboden reactie vormt. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de op te leggen jeugddetentie met één dag inkorten.
12. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 maart 2008 (onder parketnummer
09-760136-08) is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder - onder meer - de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond. Het hof zal de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77i en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 33 dagen.
Bepaalt, dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst toe de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging en gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 maart 2008 onder parketnummer 09-760136-08 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 20 (twintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. J.A.C. Bartels en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 september 2010.