ECLI:NL:GHSGR:2010:BO6687

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.071.760
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Pouw
  • A. Pellis
  • J. Veldman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gedwongen schuldregeling en wettelijke schuldsanering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep van een verzoek tot gedwongen schuldregeling en wettelijke schuldsanering door [X.]. De rechtbank had eerder beide verzoeken afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [X.] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de afwijzing van de gedwongen schuldregeling. De rechtbank oordeelde dat de geïntimeerden, waaronder Anderzorg, ECI, FaMed BV, [Y.] Holding, [W.] BV, [Z.] Wonen, Obvion NV, en [A.] Bijou BV, in redelijkheid hun instemming met de voorgestelde schuldregeling konden weigeren, gezien de onevenredigheid tussen hun belangen en die van [X.] en andere schuldeisers. Tevens was er een eerdere schuldsaneringsregeling van toepassing geweest, waardoor de rechtbank het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afwees. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2010 heeft [X.] verklaard dat zij van 2001 tot 2004 in de schuldsaneringsregeling heeft gezeten, die in 2004 is beëindigd met verlening van de schone lei. Het hof heeft geconcludeerd dat [X.] geen hoger beroep kon instellen tegen de afwijzing van de gedwongen schuldregeling zonder ook het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling aan te vechten. Hierdoor is [X.] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch
Sector civiel recht
Uitspraak: 7 december 2010
Zaaknummer: MHV 200.071.760/01
Zaaknummers eerste aanleg: 73954 / 10-341 (gedwongen schuldregeling)
73955 / 10-342 (verzoek toelating schuldsaneringsregeling)
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. L.E. van Hevele,
tegen
1. Anderzorg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. ECI,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FaMed BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: Famed,
4. [Y.] Holding,
gevestigd te [vestigingsplaats],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [W.] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
6. [Z.] Wonen,
gevestigd te [vestigingsplaats],
7. de naamloze vennootschap Obvion NV,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats],
hierna te noemen: Obvion,
advocaat: mr. J. Backx,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] Bijou BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: [A.],
advocaat: mr. H.W. Kompagne,
9. [B.] & [C.],
gevestigd te [vestigingsplaats].
hierna te noemen: geïntimeerden.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Middelburg van 6 augustus 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met als enige productie het bestreden vonnis, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2010, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerden bevelen in stemmen met de door [X.] aan haar crediteuren aangeboden schuldregeling.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2010, heeft Obvion – door het hof aangemerkt als geïntimeerde nummer 7 – verzocht het appel van [X.] af te wijzen met veroordeling van [X.] in de kosten van deze procedure.
2.3.1. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [X.], bijgestaan door haar advocaat;
- namens Obvion, mr. J. Backx en mr. P.M.M.G. Meertens.
2.3.2. Mr. Kompagne (namens [A.], door het hof aangemerkt als geïntimeerde nummer 8) en mr. A.H. Visscher (namens FaMed, door het hof aangemerkt als geïntimeerde nummer 3) hebben het hof bij brief en faxbericht van respectievelijk 8 november 2010 en 22 november 2010 medegedeeld dat zij niet ter zitting van het hof zullen verschijnen.
2.3.3. De overige geïntimeerden – door het hof aangemerkt als geïntimeerden nummers 1, 2, 4, 5, 6 en 9 – zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 augustus 2010;
- het faxbericht van de advocaat van [X.] van 24 augustus 2010;
- de stukken van de eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van [X.], ingekomen ter griffie van het hof op 14 september 2010.
3. De beoordeling
3.1. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) d.d. 22 juni 2010 blijkt een totale schuldenlast van [X.] van
€ 98.809,=. Daaronder bevinden zich onder meer de volgende schulden aan geïntimeerden:
1. Anderzorg ad € 372,=
2. ECI ad € 184,=
3. FaMed ad € 660,=,
4. [Y.] Holding ad € 372,=,
5. [W.] Kredit AB ad € 2.729,=
6. [Z.] Wonen ad € 1.565,=
7. Obvion ad € 62.240,=
8. [A.] ad € 15.073,=
9. [B.] & [C.] ad € 89,=.
Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat geïntimeerden niet instemden met het aangeboden akkoord. Met name Obvion acht haar vordering op [X.] te hoog in verhouding tot het aangeboden percentage van 3,77%.
3.2. [X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Tegelijk met dit verzoek heeft [X.] ook verzocht om een gedwongen schuldregeling als bedoeld in artikel 287a lid 1 Fw.
Bij vonnis waarvan beroep zijn beide verzoeken afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
Gedwongen schuldregeling
Op grond van artikel 287a Fw is de rechtbank van oordeel dat geïntimeerden in redelijkheid tot weigering van hun instemming met de door [X.] voorgestelde schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van [X.] of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Gelet op het feit dat binnen een periode van tien jaar voorafgaand aan de dag waarop het huidige verzoek van [X.] is ingediend reeds eerder ten aanzien van [X.] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, heeft de rechtbank op grond van artikel 288 lid 2 Fw sub d het verzoek van [X.] afgewezen
3.3. [X.] kan zich met de afwijzing van het verzoek tot toepassing van de gedwongen schuldregeling niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen op basis van de gronden zoals in het appelschrift zijn weergegeven.
Het hoger beroep van [X.] is niet gericht tegen de afwijzing om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van [X.] verklaard dat de rechtbank terecht heeft geweigerd om [X.] toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [X.] heeft hieraan tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegevoegd dat zij van 2001 tot en met 2004 in de schuldsaneringsregeling heeft gezeten en dat de schuldsaneringsregeling in 2004 is beëindigd met verlening van de schone lei.
3.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Ontvankelijkheid
Zoals vermeld heeft [X.] – bewust – geen hoger beroep ingesteld tegen de afwijzende beslissing van de rechtbank om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Uit Kamerstukken II, 29 942, nummer 3, pagina 23 en nummer 7, pagina 87, begrijpt het hof dat een schuldenaar alleen hoger beroep kan instellen tegen een afwijzende beslissing van de rechtbank inzake een gedwongen schuldregeling wanneer de schuldenaar eveneens in hoger beroep komt van de afwijzing van het verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling.
Afzonderlijk hoger beroep instellen tegen een afwijzing van het verzoek tot het treffen van een gedwongen schuldregeling is derhalve niet mogelijk, zodat [X.] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep.
4. De uitspraak
Het hof:
verklaart [X.] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Pouw, Pellis en Veldman en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2010.