GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.063.971/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 347642 / KG ZA 10-68
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 30 november 2010
de stichting HOGESCHOOL ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: de Hogeschool,
advocaat: mr. J.J. Feenstra te Rotterdam,
CSU TOTAL CARE B.V.,
gevestigd te Uden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: CSU,
advocaat: mr. S.C. Brackmann te Rotterdam,
GOM SCHOONHOUDEN B.V.,
gevestigd te Schiedam,
tussengekomen partij,
hierna te noemen: GOM,
advocaat: mr. M. Semmekrot te Utrecht.
Het verdere verloop van het geding
Voor het verloop van de procedure tot het tussenarrest van 24 augustus 2010 wordt verwezen naar dat arrest (LJN: BN6017). Ter zitting van 1 november 2010 hebben partijen de zaak doen bepleiten, de Hogeschool en CSU door hun advocaten, GOM door mr. P.F.C. Heemskerk, advocaat te Utrecht. Tot slot hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis (LJN: BL9458) sub 2.1 tot en met 2.8 de belangrijkste feiten geresumeerd. Partijen hebben daartegen geen grieven aangevoerd, zodat deze samenvatting ook het hof tot uitgangspunt dient. Met inachtneming hiervan gaat het in dit geding in hoofdzaak om het volgende.
1.1 De Hogeschool is in november 2009 een openbare aanbestedingsprocedure begonnen om te komen tot een vierjarig contract (behoudens verlenging) voor het schoonmaken en de glasbewassing van haar gebouwen. Als criterium voor de gunning gold de economisch meest voordelige inschrijving. Vervolgens hebben zeven gegadigden een inschrijving gedaan, onder wie CSU en GOM. Bij brief van 14 januari 2010 heeft de Hogeschool aan de inschrijvers bericht voornemens te zijn de opdracht aan GOM te gunnen. Daartegen is CSU, die in de beoordeling als tweede geëindigd was, in het geweer gekomen door op 22 januari 2010 een gesprek met de Hogeschool te voeren en daarna de procedure te starten die tot het beroepen vonnis heeft geleid.
1.2 Gegadigden moesten voor hun inschrijving gebruik maken van een door of namens de Hogeschool samengestelde Excel-spreadsheet (hierna: het formulier) dat bestond uit 19 werkbladen (ook wel tabbladen genoemd). Voor elk van de twaalf gebouwen was een werkblad aanwezig, waarop na invulling de prijs van het schoonmaken per onderdeel en de totale prijs zichtbaar werd. Een volgend werkblad was gereserveerd voor het invullen van de prijzen per gebouw voor basis glasbewassing en de totaalprijs daarvan. Naast nog enkele werkbladen die voor dit geding niet van belang zijn bevatte het formulier een werkblad dat de inschrijfstaat vormde. Deze staat omvatte vier ‘rubrieken’: basis en standaard schoonmaakonderhoud, basis en standaard glasbewassing. De prijzen die een inschrijver in de inschrijfstaat moest invullen werden grotendeels door middel van de in een spreadsheet gebruikelijke koppelingen naar andere werkbladen (de totaalbedragen) gegenereerd. Op enkele regels (rijen) moesten c.q. konden de prijzen (onder meer voor eenmalige opstartkosten) afzonderlijk in de daarvoor bestemde cellen worden ingevuld; voor deze prijzen was niet een invulmogelijkheid in een ander werkblad gereserveerd. Het formulier moest door de inschrijvers zowel in digitale vorm als op papier worden aangeleverd, waarbij de papieren versie van de inschrijfstaat moest worden voorzien van een deugdelijke ondertekening. Op alle werkbladen was in de kop vermeld: "NB Inschrijver is zelf verantwoordelijk voor eventuele koppelingen".
1.3 Partijen zijn het erover eens dat er in het formulier sprake is van een foutieve koppeling die eruit bestaat dat in de inschrijfstaat onbedoeld in een cel (hierna: B29) die bestemd was voor het invullen van een prijs voor Eenmalige opstartkosten in de rubriek Basis Glasbewassing, een koppeling naar een cel (hierna: C33) in een ander werkblad was opgenomen dat niets van doen had met opstartkosten voor glasbewassing; cel C33 zag op de kosten van een hoogwerker. In het geval van CSU heeft dat ertoe geleid dat zij volgens haar inschrijfstaat voor Eenmalige opstartkosten in de rubriek Basis Glasbewassing een prijs van € 0,94 offreerde. In het gesprek op 22 januari 2010 heeft CSU de foutieve koppeling geconstateerd en de Hogeschool heeft deze erkend. (Alle) andere inschrijvers hadden de foutieve koppeling bij het bewerken van het formulier ontdekt en vervolgens verwijderd, maar niet als een fout bij de Hogeschool gemeld.
1.4 CSU heeft de Hogeschool haar inschrijving aangeboden bij brief van 16 december 2009. Daarin is onder meer vermeld:
“[…] Wij bieden u dan ook een vaste korting van 70.000 euro. Deze korting is door ons verrekend met de aanneemsom voor glasbewassing. Het bedrag wordt betaald vanuit […] de holding [… lees: aan] de lijnorganisatie [...]. Er is zodoende voldoende budget voor glasbewassing, maar wij voeren de diensten in de calculatie, “om niet” uit.[…]”.
1.5 De Hogeschool heeft bij e-mail van 23 december 2009 aan CSU de volgende vraag aan CSU voorgelegd:
“[…]Algemene opmerkingen Inschrijfstaat, Basis glasbewassing: Klopt deze opgave, betekent dit dat er geen facturatie plaatsvindt gedurende het contract voor de uitvoering van de glasbewassing conform frequentie en m2 in het PvE aangegeven? [..]”.
1.6 Bij een – kennelijk niet geheel juist gedateerde – reactie van 19 december 2009 heeft CSU haar brief van 16 december 2009 grotendeels herhaald en daaraan toegevoegd:
“[…] Dit betekent dat er geen facturatie plaatsvindt gedurende het contract voor de uitvoering van de glasbewassing conform frequentie en m2 zoals in het PvE aangegeven. […]”.
1.7 Onder verwijzing naar deze brieven heeft CSU tijdens het genoemde gesprek de Hogeschool verzocht de onbedoeld in haar inschrijfstaat terecht gekomen prijs van € 0,94 te wijzigen in € 0 en een nieuwe gunningsbeslissing te nemen. De Hogeschool heeft dat geweigerd maar wel verklaard dat CSU de aanbesteding ‘gewonnen’ zou hebben en dat de opdracht (voorlopig) aan haar gegund zou zijn indien in haar inschrijfstaat die wijziging zou zijn aangebracht.
1.8 In eerste aanleg heeft CSU in hoofdzaak gevorderd dat de voorzieningenrechter ‘de Hogeschool zou veroordelen om de onbedoelde/onjuiste koppeling te herstellen c.q. te verwijderen, om de inschrijving van CSU te herbeoordelen maar nu op basis van een tarief van EUR 0,- voor de eenmalige opstartkosten bij Basis Glasbewassing, op te nemen in de rangschikking en de opdracht aan haar te gunnen indien dat volgt uit de rangschikking, indien zij de opdracht nog immer … [lees:] wenst te verstrekken’. De Hogeschool heeft verweer gevoerd.
1.9 Bij het beroepen vonnis heeft de voorzieningenrechter in hoofdzaak de Hogeschool veroordeeld ‘om (voor zover nodig) bij alle inschrijvingen de onbedoelde/onjuiste koppeling te herstellen c.q. te verwijderen en de inschrijvingen daarna te herbeoordelen, en voor zover zij dit nog wenst, een nieuwe gunningsbeslissing te nemen’.
Hoewel dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard is, naar het hof opmaakt uit hetgeen door partijen in hoger beroep is aangevoerd, door de Hogeschool nog geen nieuwe gunningsbeslissing genomen.
1.10 De voorzieningenrechter heeft zijn oordeel gegrond op de volgende, zakelijk weergegeven, overwegingen.
(i) (r.o. 4.1) Kern van het geschil is de vraag of de onjuistheid in de inschrijving van CSU nog hersteld mag worden.
(ii) (r.o. 4.2) De jurisprudentie maakt duidelijk dat er enige ruimte bestaat om kennelijke verschrijvingen en omissies in een inschrijving te herstellen, maar in beginsel slechts in die gevallen waarin die een gevolg zijn van omstandigheden die in de risicosfeer van de aanbesteder liggen. Daarbij moet het gelijkheidsbeginsel onverkort worden gerespecteerd. Dit brengt mee dat het moet gaan om een geval waarin niet alleen boven redelijke twijfel verheven is dat sprake is van een kennelijke verschrijving of onbedoelde omissie, maar waarin ook objectief kan worden vastgesteld wat door de desbetreffende inschrijver wél was bedoeld.
(iii) (r.o. 4.3) Het is niet aannemelijk geworden dat CSU bewust een waarde van € 0,94 heeft ingevuld in cel B29, gezien haar hierboven sub 1.4 en 1.6 aangehaalde brieven. CSU heeft daarin geen uitzondering gemaakt voor de opstartkosten in het kader van de glasbewassing. Voor de glasbewassing heeft CSU immers aangegeven dat er geen facturatie zal plaatsvinden. Het had dan op de weg van de Hogeschool gelegen om door te vragen waarom CSU dan wel een bedrag van € 0,94 had opgenomen voor eenmalige opstartkosten. Dan hadden beide partijen opgemerkt dat er een foutieve koppeling was gelegd.
(iv) (r.o. 4.4) Dat alle andere inschrijvers de foutieve koppeling tussen de cellen hebben verwijderd brengt niet mee dat het niet opmerken daarvan voor rekening van CSU moet komen. Weliswaar staat boven het tabblad “Inschrijfstaat” dat de inschrijver verantwoordelijk is voor eventuele koppelingen, maar daarmee wordt niet bedoeld dat de inschrijver verantwoordelijk is voor foutieve koppelingen die (het adviesbureau van) de Hogeschool heeft gemaakt. De Hogeschool, die andere fouten wel had hersteld, had alle koppelingen moeten controleren en een verbeterd prijzenformulier ter beschikking moeten stellen, maar zij heeft zelf de fout ook pas na de [voorlopige] gunning opgemerkt. De Hogeschool had ervoor moeten zorgen dat het verplichte prijzenformulier zonder fouten was.
(v) (r.o. 4.5) Herstel van de onjuistheid in de inschrijving van CSU is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien boven redelijke twijfel verheven is dat de onjuistheid is veroorzaakt is door de foutieve koppeling en CSU hier de waarde 0 had willen invullen. Nu de andere inschrijvers de foutieve koppeling wel hebben opgemerkt wordt CSU door de mogelijkheid van herstel met hen juist in een gelijke uitgangspositie gebracht.
2 De Hogeschool heeft vijf grieven tegen het vonnis van de voorzieningenrechter aangevoerd. Grief I bestrijdt r.o. 4.1 daarvan, de grieven II en III vallen r.o. 4.3 aan, grief IV keert zich tegen r.o. 4.4 en grief V is gericht tegen r.o. 4.5.
GOM heeft tegen het vonnis drie grieven aangevoerd. De grieven I en II vallen r.o. 4.3 en 4.4 aan, grief III is gericht tegen r.o. 4.1, 4.2 en 4.5. Grief II mondt uit in een vordering, ertoe strekkend dat het hof de inschrijving van CSU ongeldig zal verklaren en CSU zal uitsluiten van de aanbestedingsprocedure.
CSU heeft de grieven bestreden.
3 Het hof zal eerst grief II van GOM behandelen, in zoverre als deze ertoe strekt dat het hof tot ongeldigheid van de inschrijving van CSU zal concluderen.
3.1 GOM heeft ter onderbouwing aangevoerd dat CSU in het formulier de formule die vervat was in cel K85 heeft verwijderd. Het formulier was door de Hogeschool zo ingericht dat in deze cel door het gebruik van de functie SOM de geoffreerde prijzen voor glasbewassing voor alle locaties van de Hogeschool zouden worden getotaliseerd. Volgens GOM heeft CSU de in de cel opgenomen formule vervangen door het bedrag € 0,01, hetgeen CSU niet weersproken heeft. In de visie van GOM heeft CSU daarmee onjuist gehandeld, omdat de Hogeschool in het Beschrijvend Document had bepaald: "[…] Het is niet toegestaan om de vaste tekst van de standaardformulieren te wijzigen. […]". Volgens GOM moet de bewuste formule tot de vaste tekst gerekend worden.
CSU heeft dit laatste bestreden, terwijl de Hogeschool zelf de juistheid van deze stelling in twijfel heeft getrokken.
3.2 Het hof volgt GOM niet in haar betoog. Het behoorde tot de taak van de inschrijvers om voor alle onderdelen van het schoonmaken en de glasbewassing een prijs in te vullen. De opsomming van al die onderdelen te zamen is te beschouwen als de vaste tekst waarin een inschrijver geen wijzigingen mocht aanbrengen; de ratio daarvan is kennelijk dat slechts bij die werkwijze een adequate vergelijking van de inschrijvingen mogelijk was. Het invullen van de prijzen voor elk onderdeel behoorde daarentegen tot het domein van elke inschrijver. Het gebruik van de functie SOM in cel K85 is, evenals elders, te beschouwen als een door de Hogeschool aangereikt hulpmiddel, dat elke inschrijver naar believen kon gebruiken of aanpassen om tot de door hem gewenste prijsbepaling te komen.
3.3 Het hof ziet dan ook geen grond de inschrijving van CSU ongeldig te achten.
4 De overige grieven van de Hogeschool en GOM lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt daarover het volgende.
4.1 In de stellingname van CSU staat centraal dat haar inschrijfstaat alsnog zou moeten worden aangepast, en wel in die zin dat de daarin voorkomende prijs van € 0,94 voor Eenmalige opstartkosten in de rubriek Basis Glasbewassing wordt gelezen als € 0,00, en dat vervolgens een nieuwe beoordeling van alle inschrijvingen moet plaatsvinden, die leidt tot een nieuwe gunningsbeslissing. Volgens CSU berust de prijs van € 0,94 op een kennelijke omissie die haar niet aangerekend mag worden en die zich leent voor eenvoudig herstel.
4.2 Bij de beoordeling hiervan heeft de voorzieningenrechter de toetssteen gevolgd die hierboven in r.o. 1.10 sub (ii) beknopt is weergegeven. Het hof sluit zich daarbij aan.
4.3 Het behoorde tot de verantwoordelijkheid van CSU om ervoor te zorgen dat haar inschrijfstaat de prijzen zou weergeven die zij voor elk van de daarin opgenomen elementen van de opdracht wenste te offreren. Het lag op de weg van CSU om, alvorens de inschrijfstaat bij de Hogeschool in te dienen, van elke in de inschrijfstaat opgenomen prijs te controleren of deze beantwoordde aan haar bedoelingen. Als vast staand mag worden aangenomen dat CSU dat in onvoldoende mate heeft gedaan, aangezien haar bij een zorgvuldige controle moest zijn opgevallen dat voor Eenmalige opstartkosten in de rubriek Basis Glasbewassing een prijs van € 0,94 was ingevuld, terwijl zij de intentie had de basis glasbewassing 'om niet' uit te voeren. CSU heeft dus zelf een fout gemaakt.
4.4 Daarmee is echter niet gegeven dat zij een fout heeft gemaakt die niet voor herstel in aanmerking komt. De fout van CSU kan niet los gezien worden van de context ervan. Het hof acht het van belang dat ook de Hogeschool op een aantal punten te kort geschoten is bij het betrachten van de nodige zorgvuldigheid in de voorbereiding en uitvoering van de aanbestedingsprocedure.
4.5 Zo had de Hogeschool ervoor moeten zorgen dat het voorgeschreven formulier geen fouten bevatte. Naar het oordeel van het hof kwamen in dit formulier geen complexe wiskundige berekeningen voor en waren in beginsel ook alle (als zodanig bedoelde) koppelingen eenvoudig en logisch van aard. CSU heeft bij pleidooi onbestreden gesteld dat het formulier 4388 koppelingen bevat. De Hogeschool heeft bij herhaling betoogd dat het voor haar ondoenlijk was die alle te controleren. Het hof verwerpt dat betoog. Het nalopen van alle cellen in het formulier vergde wellicht een grote inspanning, maar van een aanbesteder die – vooral in zijn eigen belang: de Hogeschool wilde inzicht hebben in de onderbouwing van de inschrijfstaat en daarop bij later op te dragen extra werkzaamheden kunnen terugvallen – het gebruik van een uitvoerige spreadsheet voorschrijft, mag verwacht worden dat hij deze adequaat doet controleren, zodat de gebruikers (inschrijvers) niet op het verkeerde been gezet kunnen worden.
4.6 Daarbij komt nog dat de Hogeschool zelfs in de omstandigheid dat twee gegadigden in de periode dat vragen gesteld konden worden, gewezen hebben op foute koppelingen, geen aanleiding heeft gevonden om het formulier op algehele juistheid te (doen) controleren. In plaats daarvan heeft zij, door in de Nota van inlichtingen het gebruik van een aangepast formulier voor te schrijven, de indruk gewekt dat het formulier op onjuiste koppelingen was onderzocht.
4.7 De Hogeschool heeft er, ter ondersteuning van haar betoog dat de foute koppeling in cel B29 voor rekening van CSU moet blijven, op gewezen dat in de kop van ieder blad van het formulier was vermeld: "NB ! Inschrijver is zelf verantwoordelijkheid voor eventuele koppelingen" en dat het Programma van Eisen (hierna: PvE) op bladzij 47 vermeldt: "Inschrijver is zelf verantwoordelijk voor juistheid van koppelingen in het prijzenformulier".
Het hof acht de waarschuwing in de kop en de bepaling in het PvE echter onduidelijk en dubbelzinnig. Wanneer in een formulier sprake is van 4388 (althans een groot aantal) koppelingen die bij het ontwerpen van het formulier al zijn aangebracht, is met de term eventuele koppelingen niet duidelijk welke zijn bedoeld. Ook de term zelf schept verwarring omdat daaronder ook kan worden verstaan, dat een inschrijver die zelf nog andere koppelingen wil aanbrengen, voor de juistheid ervan moet instaan. Wanneer de Hogeschool had willen bereiken dat een inschrijver alle koppelingen op juistheid zou controleren althans de verantwoordelijkheid voor de juistheid ervan zou overnemen, had zij dat in ondubbelzinnige bewoordingen tot uitdrukking moeten brengen. Met de hiervoor geciteerde bewoordingen heeft de Hogeschool onduidelijkheid gecreëerd, hetgeen vermeden had moeten worden.
4.8 In dit verband is ook nog van belang dat in cel B29 een koppeling voorkomt waarop een inschrijver redelijkerwijs niet bedacht had behoeven te zijn. Er was niet voorzien in een werkblad waarin opstartkosten konden worden ingevuld en dat gekoppeld was met de inschrijfstaat. De foute koppeling heeft er de facto toe geleid dat een prijs voor een onderdeel van de inschrijfstaat niet tot stand gekomen is door een berekening of prijsbepaling van de inschrijver CSU maar door een – onbedoelde – handeling van de aanbesteder, hetgeen in zijn algemeenheid niet juist geacht kan worden.
4.9 De prijs die CSU voor Basis Glasbewassing heeft geoffreerd heeft de Hogeschool aanleiding gegeven tot de vraag die hierboven sub 1.5 is geciteerd. Het antwoord van CSU is (alleen) op deze vraag afgestemd.
Het is voor het hof niet begrijpelijk dat de Hogeschool slechts gevraagd heeft althans lijkt te hebben naar een toelichting op de prijs van € 0,01 die CSU had ingevuld achter de gecursiveerd weergegeven tekst Totaalprijs per jaar Basis Glasbewassing en niet ook op de bedragen van € 0,94 en/of € 0,31. CSU had in haar begeleidende brief bij de inschrijving tot uitdrukking gebracht dat zij de glasbewassing kennelijk om tactische redenen 'om niet' wilde uitvoeren, waarbij zij geen onderscheid had gemaakt tussen opstartkosten en telkens terugkerende uitvoeringskosten per m². Het had dan ook op de weg van de Hogeschool gelegen om een toelichting te vragen op beide elementen van de vet weergegeven prijs voor Totaalprijs per jaar Basis Glasbewassing, te weten de Totaalprijs per jaar Basis Glasbewassing en de Eenmalige opstartkosten.
Hiervoor was zeker grond geweest nu een bedrag van € 0,94 voor opstartkosten, de omvang van het uit te voeren werk en de geoffreerde aanneemsom (circa een miljoen euro) in aanmerking genomen, op zich al verwondering wekt en er, tegen de achtergrond van het feit dat de zes andere inschrijvers hier het bedrag € 0,00 hadden ingevuld, reden was om te veronderstellen dat er sprake zou kunnen zijn van een klaarblijkelijke en ongewilde vergissing, waarvoor een precies te werk gaande aanbesteder (ook) een (oplettende) inschrijver behoort te waarschuwen.
Het hof concludeert dat de Hogeschool op dit punt onnodig onduidelijkheid heeft laten (voort)bestaan waar duidelijkheid nodig was om tot een adequate vergelijking van de inschrijvingen te kunnen komen.
Het hof laat dan nog rusten dat in de documentatie die de Hogeschool aan gegadigden had uitgereikt de term opstartkosten niet wordt gedefinieerd of toegelicht. GOM noemt in dat verband "het opmaken van een risico-inventarisatie" maar daarvan wordt nu juist in het PvE (blad 22, onderaan) gezegd dat deze voor rekening van de opdrachtnemer moet worden uitgevoerd.
4.10 Toen de foute koppeling eenmaal ontdekt was in het gesprek dat de Hogeschool met CSU heeft gehad na de bekendmaking van de voorlopige gunning, had het op de weg van de Hogeschool gelegen om vast te stellen dat CSU bij het samenstellen van de inschrijfstaat weliswaar een fout had gemaakt, maar ook dat deze in belangrijke mate het gevolg was van het eigen optreden van de Hogeschool. Zij had zich moeten afvragen of in de gevolgde procedure alle inschrijvers gelijke kansen hadden gehad en zich vervolgens moeten realiseren dat het van de mate van oplettendheid van de inschrijvers afhing of zij de door de Hogeschool zelf gemaakte fout in het formulier tijdig op het spoor zouden komen. Dit had de Hogeschool moeten brengen tot de conclusie dat de gevolgde procedure onbedoeld een element van kansspel had gekregen.
Het hof is van oordeel dat de Hogeschool in deze omstandigheden aanleiding had moeten vinden terug te komen op haar voorlopige-gunningsbeslissing en hetzij, onder erkenning van haar tekortkomingen, een nieuwe aanbesteding had moeten uitschrijven hetzij de inschrijving van CSU had moeten laten aanpassen en een nieuwe voorlopige-gunningsbeslissing had moeten nemen. Bij de pleidooien is namens de Hogeschool evenwel meegedeeld dat iets dergelijks niet is overwogen.
4.11 Ten overvloede nog het volgende. Bij de pleidooien heeft het hof gevraagd naar de betekenis van het bedrag € 0,31 dat in de inschrijfstaat van CSU naast het bedrag € 0,94 voorkomt. Namens de Hogeschool is geantwoord dat € 0,31 het quotiënt is van 0,94/3 waarbij het getal 3 staat voor het aantal jaren dat de overeenkomst zou duren. Ook deze formule is door (de ontwerper van) de Hogeschool in het formulier opgenomen.
Het hof stelt vast dat in het Beschrijvend Document het volgende staat:
"1.6 Looptijd van de overeenkomst
De overeenkomst zal worden gesloten voor een periode van 4 jaar met minimaal een 1 optiejaar verlenging op basis van functioneren. […]".
Het bij pleidooi gegeven antwoord lijkt daarmee in tegenspraak te zijn. Partijen hebben daaraan in het geding verder geen aandacht besteed, zodat het hof dit punt buiten het geschil laat.
4.12 De sub 4.5 tot en met 4.10 besproken fouten van de Hogeschool hebben er, te zamen genomen, toe geleid dat inschrijvers – meer in het bijzonder CSU – op het verkeerde been gezet konden worden, hetgeen in strijd met de beginselen van transparantie van de procedure, fair play en gelijkheid van de inschrijvers geacht moet worden. Deze situatie zou er in dit geval idealiter toe moeten leiden dat een nieuwe aanbesteding voor hetzelfde werk zou worden uitgeschreven (hoewel ook daaraan haken en ogen gezeten zouden hebben), maar nu komt die oplossing niet meer in aanmerking omdat aan andere gegadigden, althans GOM, bekend geworden is tegen welke prijs CSU ingeschreven heeft, zodat de bekendheid daarmee andere gegadigden bij een heraanbesteding op voorsprong zou kunnen zetten. Onder deze omstandigheden moet herstel van de omissie in de inschrijving van CSU in beginsel de best begaanbare en meest aangewezen weg worden geacht.
4.13 Van belang is nog dat voor het herstel van een dergelijke kennelijke omissie objectief vastgesteld kan worden wat door de desbetreffende inschrijver wèl was bedoeld. In dit geval is daarover geen redelijke twijfel mogelijk. Indien de foute koppeling in cel B29 achterwege gebleven was zou deze cel – alle cellen in een Excel spreadsheet hebben de waarde 0 (nul) tenzij de gebruiker daarin wijziging brengt – de waarde 0 (uitgedrukt in een liggend streepje) gehouden hebben. Dat zou in overeenstemming geweest zijn met de bedoeling van CSU om de glasbewassing 'om niet' uit te voeren en om voor de kosten daarvan in concernverband een oplossing te creëren. Deze benadering sluit voorts aan bij het feit dat CSU ook voor de post Eenmalige opstartkosten in de rubriek Basis Schoonmaakonderhoud geen prijs heeft ingevuld.
4.14 Herstel van de foute koppeling kan eenvoudig tot stand worden gebracht door deze in de digitale versie van de inschrijfstaat te verwijderen en door daarna de papieren versie ervan te lezen in overeenstemming met de digitale versie. Aldus wordt de overwegend door de Hogeschool te weeg gebrachte benadeling van CSU gerepareerd, zonder dat gezegd kan worden dat dit voor haar tot een vorm van bevoordeling leidt. Een initiële fout van de Hogeschool wordt zo hersteld, en in het verlengde daarvan een mede door die fout in het leven geroepen gebrek aan oplettendheid van CSU.
4.15 Deze overwegingen brengen het hof tot de slotsom dat geen van de grieven doel treft.
5 CSU heeft tegen de omstandigheid dat de voorzieningenrechter haar vordering deels in enigszins gewijzigde vorm heeft toegewezen en deels heeft afgewezen geen grief aangevoerd. Het hof zal er daarom mee volstaan het beroepen vonnis te bekrachtigen.
Bij deze uitkomst past dat de Hogeschool en GOM elk voor de helft worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van CSU in de hoofdzaak en dat die kosten in het incident voor rekening van GOM worden gebracht.
- bekrachtigt het vonnis van 30 maart 2010 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Rotterdam tussen de Hogeschool en CSU heeft gewezen;
- veroordeelt de Hogeschool en GOM elk voor de helft in de proceskosten in de hoofdzaak aan de zijde van CSU, tot aan deze uitspraak als geheel begroot op € 314,- voor verschotten en € 2.682,- voor salaris advocaat;
- veroordeelt GOM in de proceskosten in het incident aan de zijde van CSU, tot aan deze uitspraak begroot op € 894,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Kramer, J.C.N.B. Kaal en M.A.B. Chao-Duivis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2010 in aanwezigheid van de griffier.