Rolnummer: 22-006008-09
Parketnummer: 13-409003-08
Datum uitspraak: 11 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
meervoudige kamer voor strafzaken
zitting houdende te 's-Gravenhage
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 29 juni 2004 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk (telkens) (een) geldbedrag(en) tot een totale waarde van (ongeveer) EUR 450.089,89 in elk geval enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [persoon 1] en/of (een) geldbedrag(en) tot een totale waarde van (ongeveer) EUR 155.000,-, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [persoon 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte onder zich had uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij [bank] en/of zijn beroep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 29 juni 2004 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels een of meerdere personen te weten:
a) [persoon 1] en/of
b) [persoon 2],
in elk geval een ander of anderen dan verdachte, (telkens) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en), te weten:
a) in totaal (ongeveer) EUR 450.089,89 van die [persoon 1] en/of
b) in totaal (ongeveer) EUR 155.000,00 van die [persoon 2],
in elk geval van enig(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en), hebbende verdachte toen aldaar met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
ten aanzien van die [persoon 1]:
- gebruik gemaakt van een betaalrekening met nummer [rekeningnummer 1] welke op naam staat van de gefingeerde persoon [persoon 1], met dezelfde geboortedatum en sofinummer als [persoon 1] en/of
- op naam van deze gefingeerde persoon [persoon 1] een effectenrekening met nummer [rekeningnummer 2] geopend en/of
- op naam van deze gefingeerde persoon [persoon 1] een beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer 3] geopend en/of
- de dagafschriften van de bankrekening(en) van die [persoon 1] omgeleid naar een postbus op naam van verdachte en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) van de bankrekening(en) met nummer(s) [rekeningnummer 4], [rekeningnummer 5] en/of [rekeningnummer 6] op naam van [persoon 1] via een of meerdere interne overboekingsformulier(en) en/of overboeking rekening courantformulier(en) laten overboeken op de bankrekening(en) op naam van [persoon 1] en/of
- een of meer geldbedragen van de bankrekening(en) op naam van [persoon 1] laten overboeken op de effecten- en/of beleggersrekening op naam van [persoon 1] waarmee verdachte heeft gespeculeerd op de beurs en/of
- een of meer geldbedragen van de bankrekening op naam van [persoon 1] met nummer [rekeningnummer 1] met behulp van een betaalpas via (een) geldautomaatopname(s) en/of (een) betaalautomaatopname(s) opgenomen:
ten aanzien van die [persoon 2]:
- van de bankrekening op naam van die [persoon 2] met nummer [rekeningnummer 7] een of meerdere geldbedrag(en) via een of meerdere intern(e) overboekingsformulier(en) en/of overboeking rekening courant formulier(en) laten overboeken naar de bankrekening(en) op naam van [persoon 1] en/of
- van de bankrekening op naam van die [persoon 2] met nummer [rekeningnummer 7] een of meerdere geldbedrag(en) via een systeem, waarvoor de verdachte geautoriseerd was, overgeboekt naar de beleggersrekening met nummer [rekeningnummer 8] op naam van [persoon 3], zijnde de stiefzoon van verdachte en/of
- met een of meer geldbedragen dat/die naar de beleggersrekening met nummer [rekeningnummer 8] op naam van [persoon 3] was/waren geboekt, gespeculeerd op de beurs en/of
- een of meer geldbedragen van die [persoon 2] dat/die naar de bankrekening van [persoon 1] met nummer [rekeningnummer 1] was/waren overgeboekt, met behulp van een betaalpas via (een) geldautomaatopname(s) en/of (een) betaalautomaatopname(s) opgenomen;
waardoor die [persoon 1] en/of die [persoon 2] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n).
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 29 juni 2004 te Amsterdam, althans in Nederland, een of meerdere geschrift(en) te weten (onder meer):
a) een openingsformulier van een effectenrekening bij de [bank] met nummer [rekeningnummer 2] d.d. 22 maart 1999 op naam van [persoon 1], per adres [adres 1] te [woonplaats], geboortedatum [geboortedatum] 1914 (p. 80023) en/of
b) een Beleggings Inventarisatie Formulier van de [bank] op naam van [persoon 1], Postbus [postbus] te [woonplaats], behorende bij effectenrekening [rekeningnummer 2] (p.80027) en/of
c) een overboeking rekening courant formulier d.d. 5 juli 2000 voor EUR 10.000,- ten laste van bankrekening [rekeningnummer 4] op naam van [persoon 1] en ten gunste van bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [persoon 1] (p. 80049) en/of
d) een overboeking rekening courant formulier d.d. 2 januari 2001 voor EUR 1.000,- ten laste van bankrekening [rekeningnummer 5] op naam van [persoon 1] en ten gunste van bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [persoon 1] (p. 80034) en/of
e) een intern overboekingsformulier voor EUR 5.000,- van rekening [rekeningnummer 6] op naam van [persoon 1] naar rekening [rekeningnummer 1] op naam van [persoon 1]
(p. 80035) en/of
f) een intern overboekingsformulier voor EUR 4.500,- van rekening [rekeningnummer 6] op naam van [persoon 1] naar rekening [rekeningnummer 1] op naam van [persoon 1] (p. 80047) en/of
g) een kopiedagafschrift van rekening [rekeningnummer 6] op naam van [persoon 1] met daarop een bijboeking van EUR 4.500,- op 6 juni 2002 en/of
h) een kopiedagafschrift van rekening [rekeningnummer 6] op naam van [persoon 1] met daarop een bijboeking van EUR 30.000,- op 3 september 2001;
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid:
ad a) de effectenrekening op naam van [persoon 1] met geboortedatum [geboortedatum] 1914 is geopend, terwijl deze persoon niet bestaat en/of
ad b) een Beleggings Inventarisatie Formulier behorende bij effectenrekening [rekeningnummer 2] is ingevuld op naam van [persoon 1], terwijl deze persoon niet bestaat en/of
ad c-f) door middel van een of meerdere overboeking rekening courant formulier(en) en/of een of meerdere interne overboekingsformulier(en) opdracht werd gegeven om geld van de bankrekening op naam van [persoon 1] over te boeken naar de bankrekening op naam van [persoon 1] terwijl deze [persoon 1] geen opdracht had gegeven voor deze overboeking(en) en/of
ad g-h) het adres op het/de kopiedagafschrift(en) van rekening [rekeningnummer 6] op naam van [persoon 1] onzichtbaar is gemaakt, zodat niet zichtbaar was dat het adres op het/de afschrift(en) een postbusadres van verdachte was;
zulks met het oogmerk om dit/deze geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in of omstreeks de periode van 27 oktober 2003 tot en met 29 juni 2004 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meerdere valse of vervalste betaalpas(sen) en/of waardekaart(en), bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, te weten (onder meer) de betaalpas met nummer [nummer] behorende bij bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [persoon 1], geboortedatum [geboortedatum] 1914, datum van uitgifte 27 oktober 2003, geldig tot en met augustus 2008 (p. 80089), als ware deze echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte met behulp van deze betaalpas(sen) via geldautomaten en betaalautomaten geldbedragen heeft opgenomen en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de persoon [persoon 1] niet bestaat, in elk geval opzettelijk zodanige betaalpas of waardekaart heeft afgeleverd of voorhanden heeft gehad, zulks terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die betaalpas of waardekaart bestemd was voor zodanig gebruik;
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2, sub a, b, c, d, e en f, en van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair en 2, sub g en h tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Voorts is in eerste aanleg beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van de feiten 2, sub a, b, c, d, e en f, en 3.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2, sub g en h tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 29 juni 2004 te Amsterdam, opzettelijk geldbedragen die toebehoorden aan [persoon 1] en aan [persoon 2], welke geldbedragen verdachte onder zich had uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij [bank], zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 29 juni 2004 te Amsterdam, geschriften te weten:
g) een kopiedagafschrift van rekening [rekeningnummer 6] op naam van [persoon 1] met daarop een bijboeking van EUR 4.500,- op 6 juni 2002 en
h) een kopiedagafschrift van rekening [rekeningnummer 6] op naam van [persoon 1] met daarop een bijboeking van EUR 30.000,- op 3 september 2001;
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid:
ad g-h) het adres op de kopiedagafschriften van rekening [rekeningnummer 6] op naam van [persoon 1] onzichtbaar is gemaakt, zodat niet zichtbaar was dat het adres op de afschriften een postbusadres van verdachte was;
zulks met het oogmerk om deze geschriften telkens als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2, sub g en h, tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarbij de advocaat-generaal rekening heeft gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim vijf jaren stelselmatig en opzettelijk geldbedragen verduisterd, die hij uit hoofde van zijn functie van beleggingsadviseur in dienst van de [bank] onder zich had. Weloverwogen heeft verdachte de bankrekeningen geplunderd van twee bejaarde vrouwen, die beiden een groot vertrouwen in hem stelden en hem in genoemde hoedanigheid hadden belast met de behartiging van hun bankzaken, waarbij zij hem in goed vertrouwen op een gewetensvolle belangenbehartiging de vrije hand lieten. Om ontdekking te voorkomen is verdachte, toen hem zijdens één van beide dames om afschriften van bepaalde stukken werd verzocht, er ook niet voor teruggeschrokken deze stukken valselijk op te maken.
Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen en heeft hij niet alleen het hem geschonken vertrouwen van zijn werkgeefster en dat van beide bejaarde dames beschaamd, maar ook het vertrouwen dat burgers en functionarissen in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen schade toegebracht. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zijn eigen financieel gewin vooropgesteld heeft en op geen enkel moment, ook niet ter terechtzitting in hoger beroep, enige oprechte spijt en/of compassie met de personen die door zijn gedrag zijn benadeeld heeft getoond.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, regio Amsterdam, van 29 januari 2009.
Bij de bepaling van de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 september 2010 niet eerder wegens het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat een werkstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals in hoger beroep door en namens de verdachte is verzocht, onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof is - alles overwegende alsmede de leeftijd en de niet optimale gezondheidstoestand van de verdachte in matigende zin meewegende - van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt vast dat er in het onderhavige geval sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Immers, op 18 april 2005 is de verdachte door de politie verhoord en heeft hij een bekennende verklaring afgelegd. Vanaf dat moment kon de verdachte verwachten dat tegen hem ter zake van strafbare feiten door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. Nu de rechtbank Amsterdam niet met inachtneming van de daarvoor gestelde termijn van twee jaren, maar eerst op 26 februari 2009, vonnis heeft gewezen, is er in eerste aanleg sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn met 22 maanden. Het hof zal dientengevolge een aftrek toepassen van drie maanden op de bovengenoemde, in beginsel passend en geboden geachte gevangenisstraf.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [bank] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 294.271,89, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van
€ 294.271,89. Dit bedrag betreft de op 23 november 2004 door de [bank] aan [persoon 2] betaalde schadevergoeding, rente en kosten ten bedrage van in totaal € 232.841,97 alsmede de door de [bank] op 25 februari 2005 aan [persoon 1] betaalde schedevergoeding, rente en kosten ten bedrage van in totaal € 61.429,92.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [persoon 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 215.318,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 100.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bank] tot het gevorderde bedrag van € 294.271,89 (tweehonderdvierennegentigduizend tweehonderdeenenzeventig euro en negenentachtig cent), en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 232.841,97 vanaf 23 november 2004 en met de wettelijke rente over € 61.429,92 vanaf 25 februari 2005, tot aan de dag der voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof, mr. H.M.A. de Groot en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier mr. M. Wegter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2010.