Rolnummer: 22-002940-10
Parketnummer: 10-631226-09
Datum uitspraak: 30 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Noordsingel te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] met een mes in de nek en/of achter het oor en/of in de hand heeft gestoken en/of gesneden en/of
- met een fles, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het hoofd, van die [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam aan een persoon genaamd [slachtoffer] (zijn echtgenote), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een snijwond achter het rechteroor), heeft toegebracht, door deze opzettelijk;
- met een mes in de nek en/of achter het oor te snijden en/of te steken en/of
- met een fles, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd van te slaan;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] (zijn echtgenote) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] met een mes in de nek en/of achter het oor en/of in de hand heeft gestoken en/of gesneden en/of
- met een fles, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het hoofd, van die [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend een mes voorgehouden of getoond en/of (daarbij) de woorden toegevoegd: "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet is kunnen worden vastgesteld dat bij de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft voorgezeten om zijn echtgenote [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Vooropgesteld moet worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Daargelaten de vraag of verdachtes handelen, zoals dat uit het dossier kan worden afgeleid, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen op het gevolg dat zijn echtgenote [slachtoffer] hierdoor het leven zou verliezen, is naar het oordeel van het hof - mede gelet op het vorenoverwogene - niet aannemelijk geworden dat de verdachte in de concrete omstandigheden die kans desbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen. De toedracht van het gebeurde en overige omstandigheden waaronder dit feit heeft plaatsgevonden zijn in dat opzicht onvoldoende helder geworden.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1 primair (poging tot doodslag) is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Daarnaast biedt het strafdossier naar 's hofs oordeel evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder
1 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling van die [slachtoffer]. Uit het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer] een (oppervlakkige) snijwond aan haar linkerpols respectievelijk -duim, een diepe snijwond achter haar rechteroor en een zogenoemde bult op haar hoofd heeft bekomen. In ogenschouw nemende de aard van genoemd letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen zoals dit in casu heeft plaatsgehad, alsmede het uitzicht op (volledig) herstel, kan dit letsel naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in de zin van artikel 302, juncto 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte dient derhalve ook van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] (zijn echtgenote) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer] met een mes achter het oor heeft gesneden en
- met een fles op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 31 oktober 2009 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend een mes voorgehouden of getoond en daarbij de woorden toegevoegd: "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Naar 's hofs oordeel kan op basis van de in het dossier vervatte en gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen, te weten het snijden met een mes achter het oor en het slaan met een (halfvolle) fles op/tegen een dusdanig kwetsbare deel van het lichaam als het hoofd van die [slachtoffer], een en ander zoals bewezenverklaard, ten minste de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat laatstgenoemde zwaar lichamelijk letsel zou bekomen en dat hij deze kans bovendien desbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde:
Poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote [slachtoffer]. Bij die gelegenheid heeft hij haar bovendien nog bedreigd met de dood. Dusdoende heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de psychische integriteit van het slachtoffer, hetgeen des te verwerpelijker is nu deze gewelddadige confrontatie plaatshad in haar eigen woning, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof ten voordele van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2010, niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen. Daarenboven is er inmiddels weer regelmatig contact tussen de verdachte en aangeefster, terwijl aangeefster bovendien in een schriftelijke verklaring d.d. 30 juni 2010 heeft gepleit voor kwijtschelding dan wel vermindering van de aan de verdachte in eerste aanleg opgelegde straf.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op:
a) het verdachte betreffende rapport Psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 8 maart 2010, opgemaakt en ondertekend door T. 't Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, alsmede
b) het Adviesrapport Reclassering Nederland d.d. 22 januari 2010, opgesteld en ondertekend door R. Idzerda, reclasseringsmedewerker, en medeondertekend door
W. Dambruin, leidinggevende.
Mede tegen de achtergrond van de inhoud van voornoemde rapportages is het hof - alles overwegende en met inachtneming van de vrijspraken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 285, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. A.H. de Wild en mr. S. van Dissel, in bijzijn van de griffier mr. L.E.G. van der Hut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2010.
Mr. S. van Dissel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.