GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.035.219/01
Zaak/rolnummer rechtbank : 311542/HA ZA 08-1812
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 19 oktober 2010
[Naam],
handelend onder de naam […],
wonende te Ouddorp,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.A.P. Dijkers te Hellevoetsluis,
[Naam],
gevestigd te Stellendam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. C.B. van Die te Leusden.
Bij exploot van 27 mei 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 22 april 2009, dat door de rechtbank Rotterdam tussen partijen is gewezen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven tegen voornoemd vonnis opgeworpen. Bij brief van 11 september 2009 heeft [appellant] nog een briefwisseling overgelegd als productie bij de memorie van grieven. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Vervolgens hebben partijen beiden een akte genomen, waarna de stukken zijn overgelegd en arrest is gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Uit hetgeen uit de stukken en de overgelegde producties blijkt, gaat het in deze zaak om het volgende.
2. [appellant] heeft - in conventie - gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen aan hem te betalen € 15.451,72, te vermeerderen met wettelijke rente en in de kosten van de procedure. [appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden doordat [geïntimeerde] jegens hem is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de tussen hen gesloten overeenkomst terzake van door [geïntimeerde] uit te voeren schilderwerk. Bij oplevering van de woning bleek het schilderwerk volgens [appellant] ondeugdelijk. [geïntimeerde] heeft - ondanks de gelegenheid daartoe - het schilderwerk niet hersteld, zodat [appellant] dit door een derde heeft laten uitvoeren. De in verband hiermee gemaakte kosten vormen de inzet van de vordering van [appellant].
3. In conventie heeft [geïntimeerde] betwist dat de problemen met het schilderwerk hem toegerekend kunnen worden.
4. [geïntimeerde] heeft in reconventie veroordeling gevorderd van [appellant] tot betaling van € 3.215,70 te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij - tijdens de schilderwerkzaamheden - ook reparatiewerkzaamheden heeft uitgevoerd. De factuur hiervoor heeft [appellant] onbetaald gelaten.
5. [appellant] heeft de vordering in reconventie bestreden voor zover de factuur ziet op de door [geïntimeerde] uitgevoerde herstelwerkzaamheden, derhalve tot het bedrag van € 2.307,20. De verschuldigdheid van het resterende deel van deze factuur - dus € 908,50 - wordt door [appellant] erkend.
6. De rechtbank heeft de vordering in conventie afgewezen. Zij heeft daartoe - samengevat - geoordeeld dat geen sprake is van een gesteld causaal verband tussen het door [geïntimeerde] uitgevoerde schilderwerk en het onthechten van de verf van de onderliggende stuclaag. De vordering in reconventie is voor wat betreft de hoofdsom en de daarover verschuldigde rente door de rechtbank toegewezen. De rechtbank heeft in dat verband geoordeeld dat, nu in conventie niet is komen vast te staan dat het schilderwerk van [geïntimeerde] ondeugdelijk is, geen grond bestaat voor opschorting van de betalingsverplichting door [appellant]. De in reconventie gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn door de rechtbank afgewezen.
7. [appellant] komt met zijn grieven op tegen afwijzing van de vordering in conventie en tegen toewijzing van de vordering in reconventie en in het bijzonder tegen het oordeel dat niet kon worden vastgesteld dat het loslaten van de verf is veroorzaakt door een tekortkoming van [geïntimeerde]. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
8. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [appellant] een - in opdracht van hem opgemaakt - rapport van het bedrijfschap Afbouw overgelegd. Hierin worden vier mogelijke oorzaken voor het loslaten van de verf genoemd, die volgens [appellant] alle vier voor risico van [geïntimeerde] komen. Deze mogelijke oorzaken zijn stofafzetting aan het oppervlak van de stuclaag, een hoger vochtgehalte aan het oppervlak van de stuclaag, het ontbreken van de primerlaag en/of het onvoldoende verdunnen van de eerste verflaag met water, waardoor onvoldoende fysische aanhechting ontstaat.
8.1 [appellant] heeft niets gesteld waaruit volgt dat de muren ten tijde van het schilderen door [geïntimeerde] zo stoffig waren dat hierdoor de verf heeft losgelaten. Hij heeft - bij monde van zijn advocaat ter comparitie - deze mogelijkheid zelfs uitgesloten. [geïntimeerde] heeft de aanwezigheid van stof op de muren als mogelijke oorzaak voor het loslaten van de verf betwist. Deze mogelijkheid kan daarom naar het oordeel van het hof niet (langer) als oorzaak van de loslatende verf worden aangemerkt.
8.2 Een te natte ondergrond als oorzaak voor het loslaten van de verf is zowel door [geïntimeerde] als door [appellant] zelf uitgesloten. Volgens [appellant] heeft het stucwerk zeven weken gedroogd, terwijl volgens [geïntimeerde] het stucwerk op zich droog was toen hij begon met zijn verfwerk. De oorzaak van de loslatende verf kan dus ook hier niet in worden gevonden.
8.3 Een derde mogelijke oorzaak van het loslaten van de verf is volgens [appellant] het niet (goed) verdunnen van de verf. [appellant] heeft evenwel niets gesteld waaruit blijkt dat [geïntimeerde] de verf niet (goed) heeft verdund, terwijl [geïntimeerde] heeft betwist dat hij niet (goed) heeft verdund. Volgens [geïntimeerde] heeft zij - conform het bestek - de eerste laag muurverf verdund met 5% water. Uit de technische informatie behorend bij de gebruikte verf (Indeko-plus) blijkt dat deze verdunning normaliter ook is voorgeschreven. Zelfs wanneer [geïntimeerde] de verf met 10% zou hebben verdund - zoals staat in het overigens door [appellant] betwiste rapport van Van Dongen Verf B.V. -, valt deze handelwijze nog binnen de voorgeschreven verwerkingsmethode. Het niet (goed) verdunnen van de verf kan naar het oordeel van het hof daarom niet als oorzaak voor het loslaten van de verf worden aangemerkt.
8.4 Een laatste mogelijke oorzaak die door [appellant] is aangedragen, is het ontbreken van een primer-laag voordat de muren werden geschilderd. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] geen primerlaag aangebracht. Zij stelt voorts dat over het aanbrengen van een primerlaag geen afspraken zijn gemaakt, omdat het 'logisch is' dat dit tot de taken van de schilder behoort. [geïntimeerde] erkent dat door haar geen primer is aangebracht en voorts dat partijen niets zijn overeengekomen over het aanbrengen van een primer. Volgens [geïntimeerde] is het normaliter ook niet de schilder maar de stukadoor die zorg draagt voor het schilderklaar afleveren van de muren en daarmee voor het aanbrengen van een primerlaag.
8.5 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) weersproken staat tussen partijen vast dat voorafgaand aan het aanbrengen van de muurverf geen primer op de muren is aangebracht en voorts dat het ontbreken van een primerlaag een mogelijke - en in dit geval gelet op het onder 8 tot en met 8.3 overwogene de meest waarschijnlijke - oorzaak is van het loslaten van de verflaag. Daarmee dient de vraag te worden beantwoord voor wiens risico het ontbreken van de primerlaag komt. In dit verband is de enkele stelling dat het 'logisch is dat de primerlaag door de schilder wordt aangebracht', naar het oordeel van het hof onvoldoende om aan te nemen dat [geïntimeerde] voor het aanbrengen van deze laag verantwoordelijk is. Waar voorts in de - door [appellant] geaccepteerde - offerte terzake van het verfwerk slechts is opgenomen dat wanden en plafonds tweemaal worden behandeld met muurverf, terwijl partijen ook overigens geen afspraken hebben gemaakt over het aanbrengen van een primerlaag, valt het ontbreken van die primerlaag naar het oordeel van het hof niet aan [geïntimeerde] toe te rekenen. Van een tekorkoming door [geïntimeerde] met betrekking tot het door haar uitgevoerde verfwerk is geen sprake.
9. Waar vast staat dat op sommige plaatsen de verf al tijdens het uitvoeren van het verfwerk door [geïntimeerde] losliet, rustte op [geïntimeerde] de plicht om [appellant] daarvan (tijdig) op de hoogte te stellen. Daarmee dient zich nog de vraag aan of [geïntimeerde] heeft voldaan aan zijn waarschuwingsplicht.
9.1 Anders dan [appellant] stelt, gaat de waarschuwingsplicht van [geïntimeerde] op dit punt naar het oordeel van het hof niet zover dat [geïntimeerde] - toen hij constateerde dat de verf losliet - ook moest vaststellen en waarschuwen dat er geen primer was aangebracht. [geïntimeerde] kon volstaan met de melding aan [appellant] dat de verf niet goed hechtte. Dat [geïntimeerde] hem híerop heeft gewezen, heeft [appellant] niet betwist en wordt ook bevestigd door de omstandigheid dat [geïntimeerde] met medeweten van [appellant] herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd. Daarom heeft [geïntimeerde] aan zijn waarschuwingplicht terzake voldaan.
10. Nu op grond van het voorgaande geen aan [geïntimeerde] toerekenbare tekortkoming is komen vast te staan, zal het hof de vordering van [appellant] afwijzen. Het vonnis van de rechtbank in conventie en in reconventie zal worden bekrachtigd.
11. [appellant] zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2009;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak begroot op € 465,- voor verschotten en € 1.341,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, G. Dulek-Schermers en R.G.C. Veneman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2010 in aanwezigheid van de griffier.