Rolnummer: 22-005986-09
Parketnummer(s): 09-400538-09 en 09-400596-08 (TUL)
Datum uitspraak: 7 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter te Delft van 9 november 2009 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op
[geboortedag] 1991,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 augustus 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij te Leiden en/of Zoetermeer in of omstreeks de periode van 15 september 2008 tot en met 02 december 2008 meermalen, althans eenmaal niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, als leerling van een school, te weten het [school], waar hij als leerling was ingeschreven, onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 1 van genoemde Wet, die school na inschrijving geregeld te bezoeken.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door de Reclassering Nederland, zolang die instelling zulk nodig acht, met beslissingen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 499, tweede lid, juncto artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte ten verwere aangevoerd dat hij in de tenlastegelegde periode niet naar school kon omdat hij ziek was.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Hoewel op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de gedingstukken kan worden aangenomen dat de gezondheid van de verdachte in de tenlastegelegde periode niet optimaal was, is naar 's hofs oordeel niet aannemelijk geworden dat de verdachte zodanig ernstig ziek was dat hij daardoor niet naar school kon gaan. Ook de ter terechtzitting door de raadsvrouw overgelegde stukken bieden hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij te Leiden en/of Zoetermeer in de periode van 15 september 2008 tot en met 02 december 2008 niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, als leerling van een school, te weten het [school], waar hij als leerling was ingeschreven, onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 1 van genoemde Wet, die school na inschrijving geregeld te bezoeken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 2, derde lid, van de Leerplichtwet 1969.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft in de tenlastegelegde periode ongeoorloofd verzuimd om naar school te gaan. Het ongeoorloofd niet volgen van onderwijs kan grote gevolgen hebben voor de toekomst aangezien dit van invloed kan zijn op de ontwikkeling van de betrokkene. Bovendien was dit niet de eerste keer dat er sprake was van ongeoorloofd verzuim. Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 augustus 2010 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een zelfde feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Eén en ander zou een straf zoals opgelegd door de kantonrechter in beginsel rechtvaardigen. Het hof heeft echter acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 12 juli 2010, onder meer inhoudende:
De Raad heeft ten opzichte van de vorige rapportage gesignaleerd dat het wat beter gaat met [verdachte], roepnaam [naam]. Hij zit beter in zijn vel, is minder moe en heeft minder lichamelijke klachten. Toch is hij niet over gegaan naar 5 HAVO, maar is mede door zijn ongemotiveerde houding voor de tweede maal blijven zitten in 4 HAVO. Zijn gedrag jegens zijn moeder is ten opzichte van een aantal jaar terug mogelijk verbeterd, doch de Raad vindt dat [verdachte] respectvoller met haar om kan gaan en zich aan haar regels dient te houden. Met het oog op zijn gezondheid acht de Raad het wenselijk dat [verdachte] meer tijd en energie aan zijn school gaat besteden, vroeger naar bed gaat en zich minder bezig houdt met uitgaan en zijn vrienden. Er is momenteel geen reden het eerder gegeven strafadvies te herzien. Het is belangrijk dat [verdachte] ondersteuning krijgt bij zijn nieuwe schoolsituatie en dat zijn vrijetijdsbesteding wat zinvoller ingevuld kan gaan worden. Ook kan in de gaten gehouden worden hoe het gaat met de gemoedstoestand van [verdachte], daar deze nog steeds van invloed kan zijn op zijn ontwikkeling, gedrag en toekomst. Een werkstraf zal volgens de Raad weinig meerwaarde hebben en kan er juist voor zorgen dat [verdachte] minder energie en motivatie voor school en de hulpverlening overhoudt.
Blijkens het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 3 juni 2009 bestond het eerder gegeven strafadvies uit het opleggen van een voorwaardelijke taakstraf met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in het kader van hulp en steun houdt aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dit betekent het volgen van een behandeling vanuit een GGZ-instantie.
Het hof is met de Raad van oordeel dat het van belang is dat de verdachte, bij wie wel degelijk bepaalde gezondheidsklachten aanwezig zijn, voldoende energie en tijd overhoudt voor het volgen van zijn nieuwe studie waarover hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard. Anders dan de Raad is het hof evenwel van oordeel dat de verdachte wel in staat kan worden geacht een kleine werkstraf uit te voeren. Daarnaast hecht het hof aan een stevige stok achter de deur ter speciale preventie.
Het hof is derhalve - alles overwegende - evenals de advocaat-generaal van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur, waarbij het onvoorwaardelijk deel kleiner en het voorwaardelijke deel groter is dan in eerste aanleg is opgelegd, een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kantonrechter te Delft van 22 april 2008 onder parketnummer 09-400596-08 is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie, gevorderd dat de proeftijd wordt verlengd met één jaar.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is in beginsel gegrond. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, is het hof van oordeel dat in plaats van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, de proeftijd met één jaar dient te worden verlengd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf inde vorm van een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 30 (dertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat een op 40 (veertig) uren bepaald gedeelte van de taakstraf, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit nodig oordeelt.
Draagt aan deze instelling op aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de kantonrechter te Delft van 22 april 2008 onder parketnummer 09-400596-08 met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. A.J.M. Kaptein en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 september 2010.