ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9586

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-006510-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale invoer van cocaïne in georganiseerd verband

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met mededaders betrokken was bij de internationale invoer van een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 120 kilogram cocaïne, verpakt in containers met bananen, en het voorbereiden en bevorderen van deze invoer. De verdachte had contacten gelegd met medeverdachten en was betrokken bij de organisatie van het transport van de cocaïne. Tijdens het proces werd betoogd dat de vertalingen van tapgesprekken onbetrouwbaar waren, maar het hof oordeelde dat deze vertalingen bruikbaar waren voor het bewijs. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Het hof overwoog dat de invoer van cocaïne ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en dat de verdachte een significante rol had gespeeld in de criminele organisatie. De straf werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006510-08
Parketnummer: 10-750090-07
Datum uitspraak: 1 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 oktober 2009, 5 maart 2010, 12 maart 2010, 2 april 2010, 14 juni 2010 en 17 september 2010 en het tussenarrest van 16 april 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij
in of omstreeks de periode van 4 mei 2007 tot en met 21 mei 2007 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 120 kilogram (bruto) (netto 99,79 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 21 mei 2007 te Rotterdam en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of te Curaçao (Nederlandse Antillen)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 120 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- rei(s)z(en) gemaakt van Colombia en/of Panama en/of Spanje en/of Italië en/of België en/of Curaçao naar Nederland en/of
- kontakten gelegd en/of onderhouden en/of (onder meer telefonische) afspraken gemaakt en/of ontmoetingen en/of besprekingen gehad en/of informatie verzameld en/of uitgewisseld en/of inlichtingen verschaft en/of berichten en/of boodschappen ontvangen en/of doorgegeven en/of verzonden onder meer over de container(s) (met nummer(s) CPSU 512257-6 en/of CPSU 514106-07) en/of
- voorbereidingen getroffen voor de invoer (per schip) van (120 kilogram) cocaïne in (een) container(s) (met nummer(s) CPSU 512257-6 en/of CPSU 514106-7) verpakt in dozen gevuld met bananen en/of
- afspraken gemaakt voor het verder transporteren en/of opslaan van (een) container(s) met daarin cocaïne en/of
- contacten onderhouden met zijn mededader(s) en/of
- gezocht naar perso(o)n(en) met een bedrijf die de container(s) (met nummer(s) CPSU 512257-6 en/of CPSU 514106-07) met bananen (met daarin de cocaïne) op kon(den) halen en/of
- onderhandeld en/of (al dan niet telefonische) besprekingen gehad met de ontvanger(s) en/of (potentiele) afhaler(s) van de container(s) en/of
- een voorschot van 50.000 euro, in elk geval een groot geldbedrag, ten behoeve van de afhaler(s) van de container(s) geregeld.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden1
Op 4 mei 2007 komt een schip genaamd "ms Cap Pasado" vanuit zee de haven van Rotterdam binnen met daarin containers met bananen. De containers met nummers CPSU 514106-7 en CPSU 512257-6 worden gecontroleerd en in de container met nummer CPSU 512257-6 wordt na controle cocaïne aangetroffen2. De inhoud van de container wordt inbeslaggenomen en bij nadere controle worden 998 pakketten cocaïne aangetroffen. Het totale brutogewicht van de pakketten bedroeg 120 kilogram3. Per pallet werd een doorsnee monster genomen van 10 procent van de pakketten4. Na onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut is vastgesteld dat deze monsters cocaïne bevatten5. De verdachte heeft zich bezig gehouden met de invoer van voornoemde container met lading bananen, waarbij hij van Curaçao naar Nederland is gevlogen en hiertoe contact heeft gehad met zijn medeverdachten, hetgeen onder meer blijkt uit zijn verklaringen6 en uit de telefoongesprekken7, zoals hierna onder de nadere bewijsoverweging vermeld. Zo heeft hij - kort gezegd en zakelijk weergegeven - verklaard [medeverdachte 1] te hebben geholpen fruit vanuit Colombia naar Europa te exporteren8; daartoe heeft hij [medeverdachte 1] op zijn kantoor in Curaçao in contact gebracht met iemand die laatstgenoemde introduceerde bij de firma [besloten vennootschap]; de reactie op de aan [besloten vennootschap] gestuurde offerte heeft hij voor [medeverdachte 1] vertaald in april 2007; de twee containers met bananen zijn naar Europa gegaan in een periode dat de verdachte ook naar Nederland ging; [medeverdachte 1] heeft hem in Nederland - toen er problemen rezen met [besloten vennootschap] - gevraagd te helpen met betrekking tot de containers9. Er moest een andere afnemer gevonden worden en de verdachte heeft daartoe van [medeverdachte 1] een telefoonnummer gekregen en die persoon gebeld; deze bleek in Italië te zijn (het hof begrijpt dat dit de medeverdachte [medeverdachte 2] was); laatstgenoemde heeft "[bijnaam 2 medeverdachte 3]" (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 3]) geïntroduceerd; de verdachte heeft de papieren behorende bij de containers in ontvangst genomen en aan "[bijnaam 2 medeverdachte 3]" gegeven, die een bedrijf zou zoeken voor de bananen; in Amsterdam heeft hij [bijnaam medeverdachte 4] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 4]) ontmoet, die de papieren van "[bijnaam 2 medeverdachte 3]" kreeg10; op verzoek van [medeverdachte 1] heeft de verdachte [medeverdachte 4] gebeld met de mededeling dat het geld klaar lag, waarop deze € 50.000,- vroeg11.
Ook tijdens de observaties van 10 mei 2007 te Rotterdam en 11 mei 2007 en 16 mei 2007 te Amsterdam is gezien dat de verdachte contacten had met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en is gezien dat zij een mapje met documenten bij zich hadden12.
De medeverdachte [medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij "[bijnaam verdachte]" (het hof begrijpt: verdachte) ongeveer een week voor zijn aanhouding heeft ontmoet13; dat hij benaderd is door [bijnamen 1 en 2 medeverdachte 3] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3]) met het verzoek te helpen met containers met bananen omdat de ontvanger van de containers de containers niet meer wilde ontvangen en dat er sprake was van onenigheid (p.1053); dat [bijnaam 2 medeverdachte 3] daarom aan hem vroeg of hij iemand wist met een eigen bedrijf om de containers op te halen bij het havenbedrijf waar ze klaar stonden om opgehaald te worden (p.1053); dat [bijnaam 2 medeverdachte 3] een ontmoeting tussen hem en [bijnaam verdachte] heeft geregeld, waarbij hij met [bijnaam verdachte] in een mapje met papieren betrekking hebbend op de containers heeft gekeken (p.1054). Ook heeft hij verklaard dat hij personen heeft benaderd met de vraag of zij de containers wilden ontvangen (p.1054)14.
Verweer met betrekking tot de opnieuw vertaalde tapgesprekken
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 maart 2010 is door de raadsman van de verdachte betoogd dat alle zich in het dossier bevindende tapgesprekken dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu deze onbetrouwbaar zijn. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verschillende vertalingen van de tapgesprekken zowel gelet op hun inhoud als op hun omvang op meerdere wijzen geïnterpreteerd kunnen worden en dat daardoor niet duidelijk is welke vertaling een juiste weergave betreft.
Tevens heeft hij aangevoerd dat de verdediging geen opdracht tot hervertaling van de tapgesprekken van de rechter-commissaris aan het HARC-team in het dossier heeft aangetroffen, zodat getwijfeld kan worden aan de objectiviteit van de hernieuwd vertaalde tapgesprekken.
Daarnaast is het voor de verdediging niet controleerbaar of de tolken welke zorg hebben gedragen voor de hernieuwde vertalingen wellicht in een eerder stadium in het onderzoek Zaan zijn ingeschakeld, aangezien er bij de oorspronkelijke vertalingen gebruik is gemaakt van anonieme tolken. Tevens is nog aangevoerd dat de tolken en verbalisant [verbalisant] bevooroordeeld te werk zijn gegaan.
Tenslotte heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat indien het hof mocht besluiten de hervertaalde tapgesprekken voor het bewijs te hanteren, aangegeven dient te worden waarom de ene vertaling wél een betrouwbare weergave van de tapgesprekken geeft en de andere vertaling niet.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat door de verdediging niet aannemelijk is gemaakt dat de vertalingen van de tapgesprekken onbetrouwbaar zijn en er derhalve geen reden is tot bewijsuitsluiting. Daartoe heeft hij gesteld dat de strekking van de verschillende vertalingen per tapgesprek overeen komt en dat taal dynamisch en subjectief is en het derhalve goed denkbaar is dat vertalingen per tolk verschillen.
Met betrekking tot de opdracht van de rechter-commissaris aan het HARC-team stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de rechter-commissaris in deze een eigen bevoegdheid heeft en kennelijk - gelet op tijdsdruk - termen heeft gezien het HARC-team in te schakelen. Daarnaast is er volgens de advocaat-generaal geen sprake geweest van een schending van enigerlei belang van de verdediging.
Met betrekking tot de deskundigheid van de verschillende tolken stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de restricties hieromtrent door het HARC-team zijn gerespecteerd en dit verweer derhalve feitelijke grondslag mist.
Het hof overweegt als volgt.
De verbalisant [verbalisant] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2010, als getuige gehoord, verklaard dat alle tolken die in het onderhavige onderzoek vertaalwerkzaamheden hebben verricht, ingeschreven waren in het politietolkenregister Zuid-West Nederland. Voor opname in het tolkenregister is een kwaliteitstoets vereist waardoor de kwaliteit van de tolken wordt gewaarborgd.
Bij tussenvonnis van de rechtbank in eerste aanleg d.d. 17 oktober 2008 is door de rechtbank aan de rechter-commissaris opdracht gegeven een 64-tal tapgesprekken opnieuw te laten vertalen. Weliswaar is van de zijde van de verdediging in hoger beroep gewezen op een aantal verschillen in de tekst van deze laatste vertalingen ten opzichte van de tekst in de eerdere vertalingen, maar deze verschillen betreffen naar het oordeel van het hof slechts niet-essentiële punten in die vertalingen. Het enkele gegeven dat sommige vertalingen op ondergeschikte punten van elkaar verschillen betekent nog niet dat daarmee de inhoud onbruikbaar of onbetrouwbaar is/wordt. Zoals ook uit de ter terechtzitting van 17 september 2010 afgelegde getuigenverklaring van hoofdagent [verbalisant] naar voren is gekomen, zijn nuanceverschillen binnen de vertalingen van twee tolken van hetzelfde tapgesprek onvermijdelijk. Het hof acht dit toelaatbaar. De verschillen in paginaomvang tussen de oorspronkelijke vertalingen en de nieuwe vertalingen van enkele tapgesprekken zijn te verklaren doordat in een aantal oorspronkelijke vertalingen delen van gesprekken zijn samengevat waar in nieuwe vertalingen die delen volledig zijn uitgeschreven alsmede doordat in een aantal nieuwe vertalingen is verwezen naar de oorspronkelijke vertaling met woorden als 'idem als oorspronkelijke uitwerking'. In die gevallen waarbij in de tapgesprekken zowel in de Spaanse taal als in het Papiamento is gesproken, is gebruik gemaakt van twee tolken; dit is desgevraagd door [verbalisant] ter terechtzitting bevestigd.
De verdediging kan worden toegegeven dat op
onderdelen onzorgvuldigheden zijn aan te wijzen in de verslaglegging van een aantal tapgesprekken. Deze onzorgvuldigheden blijken onder andere uit het feit dat de datum van sluiting van bepaalde processen-verbaal vóór de datum van vertaling van de tapgesprekken ligt. Daarover ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 september 2010 gevraagd, heeft [verbalisant] verklaard dat in deze gevallen de vertaling kennelijk pas na het opmaken van het proces-verbaal zoals vereist in de artikelen 126l, achtste lid en 126s, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden en dat per abuis verzuimd is de sluitingsdatum daarop aan te passen; ter verklaring heeft hij gewezen op de grote
hoeveelheid gesprekken die in korte tijd hebben plaatsgevonden en de tijdsdruk van het opsporingsteam;
deze omissie doet niet af aan de betrouwbaarheid van de vertaling van de tapgesprekken zelf. Naar het oordeel van het hof dient aan genoemde onzorgvuldigheden, gelet op de aard ervan alsmede op de verklaring van [verbalisant] hieromtrent, die het hof hoewel onwenselijk ook begrijpelijk voorkomen, niet de consequentie te worden verbonden dat de desbetreffende
vertalingen niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
Naar het oordeel van het hof zijn de tapgesprekken, gelet op al het bovenstaande, bruikbaar voor het bewijs. Ten aanzien van de betwiste objectiviteit bij de totstandkoming van de hervertalingen na het tussenvonnis van de rechtbank merkt het hof op dat dit standpunt niet nader is onderbouwd. Los daarvan is het hof niet gebleken van een onzorgvuldige of anderszins onjuiste handelwijze met betrekking tot deze hervertalingen.
Het hof beschouwt de opmerking die de raadsman heeft gemaakt in zijn pleitnotities op pagina 7, inhoudende dat de conclusie van de rechtbank dat de vertalingen van de taps onbetrouwbaar zijn en dient te leiden tot een nieuwe vertaling van alle tapgesprekken, niet als een verzoek gedaan ter terechtzitting in hoger beroep.
Zo het bovenstaande wel als een - herhaald - verzoek zou moeten worden beschouwd, handhaaft het hof de beslissing die hieromtrent is genomen op de terechtzitting d.d. 16 oktober 2009.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 maart 2010 is door de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er sprake was van twee trajecten met betrekking tot de invoer van de containers met bananen; het traject van de legale invoer van bananen waarbij de verdachte betrokken was en het traject van de illegale invoer van cocaïne waarbij de medeverdachten betrokken waren. De verdachte was tot het moment waarop medeverdachte [medeverdachte 4] hem het bedrag van € 50.000,- noemde, niet op de hoogte van de aanwezigheid van cocaïne in de containers en heeft zich daarna gedistantieerd.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het verweer van de verdediging feitelijke grondslag mist en dat de verdachte gedurende het gehele traject volop bemoeienis heeft gehad met de invoer van de containers. Hij noemt daarbij de tapgesprekken waaraan de verdachte deelneemt waarin wordt gesproken over het terugtrekken van de oorspronkelijke afnemer en over het verdubbelen van de vrachttarieven.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris d.d.
3 december 2007 - hetgeen hij op 7 april 2008 bij de rechter-commissaris heeft bevestigd - verklaard dat hij vanaf het begin betrokken is geweest bij de invoer van de containers met bananen en dat hij daartoe contact heeft gehad met onder anderen zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Tevens heeft hij verklaard uit Curaçao naar Nederland te zijn afgereisd en zich daar ook bezig te hebben gehouden met de invoer.
Gelet op het bovenstaande alsmede uit de tapgesprekken waaraan verdachte deelneemt en welke deels verhullend zijn, leidt het hof af dat het de verdachte van meet af aan bekend was dat de zending niet uitsluitend bananen betrof. De volgende gesprekken acht het hof daarbij van belang:
- een telefoongesprek d.d. 7 april 2007 te 21:04 uur tussen de verdachte en [medeverdachte 1], waarbij [medeverdachte 1] hem steeds minutieus instructies geeft (gesprek 10, p.2287-2289);
- een telefoongesprek d.d. 9 april 2007 te 14:20 uur tussen de verdachte en [medeverdachte 1] waarin de verdachte zegt dat hij ginder met een vriend heeft gesproken en dat de kans bestaat dat het volgende week kan en waarin [medeverdachte 1] zegt dat het morgen moet worden gedaan omdat hij anders wordt vermoord (gesprek 14, p.2292);
- een telefoongesprek d.d. 3 mei 2007 te 4:41 uur tussen de verdachte en [medeverdachte 1], waarin [medeverdachte 1] tegen de verdachte zegt dat 'zij' de vracht gaan halen wanneer de verdachte hen de BL (het hof begrijpt: Bill of Lading) overhandigt, dat er niets aan te zien is, dat ze wat dan ook open kunnen maken maar dat je er niets van ziet (gesprek 55, p.2310);
- een telefoongesprek d.d. 8 mei 2007 te 6:59 uur tussen de verdachte en [medeverdachte 1], waarin [medeverdachte 1] tegen de verdachte schreeuwt en zegt dat hij door zijn toedoen hier vermoord zal worden, dat als de container vandaag niet naar buiten gaat dat hij op zijn kinderen zweert dat hij dan vermoord wordt en dat de mannen geen praatjesmakers zijn maar hun geld komen halen (gesprek 75, p. 2322-2323);
- een telefoongesprek d.d. 16 mei 2007 te 17:17 uur tussen de verdachte en een NN-man, waarin de NN-man zegt dat de verdachte hem moet vragen in welke van die twee dat ding gestopt is, dat hij kan vragen welke van de twee nummers het nummer is. Daarna belt de verdachte een NN-man (vermoedelijk [medeverdachte 1] en deze zegt hem dat hij BEIDE eruit moet halen en waneer BEIDE er zijn dan zal hij zeggen welk nummer het is (T02-08, gespreksnummer 220);
- een telefoongesprek d.d. 18 mei 2007 te 14:30 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4], waarin [medeverdachte 4] tegen de verdachte zegt dat er ogen op dat ding gericht schijnen te zijn en dat ze het ding onder observatie hebben gezet (T02-10, gespreksnummer 249);
- een telefoongesprek d.d. 18 mei 2007 te 23:16 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4], waarin de verdachte zegt dat zijn neef hem nodig heeft omdat ze dat van het geld hebben geregeld en waarin [medeverdachte 4] zegt dat de jongens vijftigduizend hebben gevraagd om dat te doen(T04-01, gespreksnummer 117).
Dat de verdachte pas in een laat stadium (nadat de medeverdachte [medeverdachte 4] een bedrag van € 50,000,- noemde) besef had van de aanwezigheid van cocaïne in de containers, acht het hof in het licht van het hierboven staande volstrekt onaannemelijk.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 4 mei 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 120 kilogram (bruto) (netto 99,79 kilogram) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 01 april 2007 tot en met 21 mei 2007 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders
- een reis gemaakt van Curaçao naar Nederland en
- kontakten gelegd en/of onderhouden en/of (onder meer telefonische) afspraken gemaakt en/of ontmoetingen en/of besprekingen gehad en/of informatie verzameld en/of uitgewisseld en/of inlichtingen verschaft en/of berichten en/of boodschappen ontvangen en/of doorgegeven en/of verzonden onder meer over de container(s) (met nummer(s) CPSU 512257-6 en/of CPSU 514106-7) en
- voorbereidingen getroffen voor de invoer per schip van (120 kilogram) cocaïne in een container (met nummer CPSU 512257-6 verpakt in dozen gevuld met bananen en
- afspraken gemaakt voor het verder transporteren en/of opslaan van (een) container(s) met daarin cocaïne en
- contacten onderhouden met zijn mededaders.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van een feit, bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander te trachten te bewegen om dat feit te plegen, of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe inlichtingen te verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met zijn mededaders betrokken geweest bij de internationale invoer in georganiseerd verband van een grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland en bij de voorbereiding en bevordering van die invoer. De verdachte heeft een grote rol gespeeld bij de voorbereiding van de invoer door contacten te onderhouden met de vermoedelijke leverancier, handelingen te verrichten aangaande het transport van de container en naar Nederland af te reizen. Voorts heeft hij diverse ontmoetingen met medeverdachten gehad en de voor de invoer van de container van belang zijnde documenten aan hen verstrekt toen er problemen ontstonden met betrekking tot de invoer. De betrokkenheid van de verdachte strekt zich derhalve uit over het gehele traject van de invoer. Hierbij heeft hij zich uitsluitend laten leiden door financieel gewin.
De invoer van cocaïne is een delict dat bijdraagt aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. De bewezenverklaarde feiten kunnen dan ook niet anders worden bestraft dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Ten voordele van de verdachte wordt meegewogen dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2010, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. R.C. Langeler en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 oktober 2010.
1 In de voetnoten wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het voor fotokopie conform gewaarmerkt proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane Rotterdam met nr. 40757, op ambtseed opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, met bijlagen bestaande uit in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, ambtshandelingen, documenten en andere geschriften
2 Een proces-verbaal van bevindingen aantreffen cocaïne d.d. 5 mei 2007 met nr. 0705050100.AMB, p. 12-13
3 Een proces-verbaal van overname, weging, telling, doorsnee, monstername en overbrenging d.d. 5 mei 2007 met nr. 0705042110.AMB, p.33
4 Proces-verbaal van overname, weging, telling, doorsnee- monstername en overbrenging d.d. 5 mei 2007 met nr. 0705042110.AMB, p.33
5 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 21 mei 2007 met nr. 2007.05.09.010, p.74-75
6 De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 maart 2010; de verklaringen van de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 7 april 2008 en d.d. 3 december 2007
7 Een viertal processen-verbaal van Uitwerking Colombiaanse tapgesprekken d.d. 7 april 2007, 9 april 2007, 3 mei 2007 en 8 mei 2007, met nr. 0805190900.D02; een drietal processen-verbaal van telefoontap d.d. 17 mei 2007, codenr. T02-08, d.d. 19 mei 2007, codenr. T02-10 en d.d. 19 mei 2007, codenr. T04-01
8 De verklaring van de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 3 december 2007, p.1
9 De verklaring van de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 3 december 2007, p.2
10 De verklaring van de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 3 december 2007, p.3
11 De verklaring van de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 3 december 2007, p.4
12 Een proces-verbaal van observatie d.d. 10 mei 2007 met nr. 2007.058-10-05-2007-400, p.391 ev., een proces-verbaal van observatie d.d. 11 mei 2007 met nr. 0705110925, p. 368 ev. alsmede een proces-verbaal van 16 mei 2007 met nr. 0705161601, p.375 ev.
13 Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 23 mei 2007 met nr. 0705231300.V04, p.1040
14 Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 4] d.d. 31 mei 2007 met nr. 0705311045.V04