ECLI:NL:GHSGR:2010:BN8811

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001694-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs voor opzettelijke zware mishandeling met paraplu

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een taakstraf voor het subsidiair tenlastegelegde. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 oktober 2008 te Leiden, waarbij de verdachte met de punt van een paraplu in het oog van het slachtoffer zou hebben gestoken, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft de medische verklaring van de forensisch geneeskundige in overweging genomen, waarin het letsel van het slachtoffer werd beschreven, maar oordeelde dat de aard van het letsel niet voldeed aan de juridische definitie van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte ontkende opzettelijk te hebben gehandeld en verklaarde dat het slachtoffer tegen de paraplu was aangelopen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet en dat de verdachte niet strafrechtelijk aansprakelijk kon worden gesteld voor de zware mishandeling. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het hof benadrukte dat de verdachte wel aansprakelijk was voor de onrechtmatige daad, maar dat de benadeelde partij zich tot de burgerlijke rechter moest wenden voor schadevergoeding.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001694-09
Parketnummer: 09-560194-09
Datum uitspraak: 1 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 oktober 2008 te Leiden aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een botbreuk van een deel van de oogkasrand als gevolg van een penetrerend letsel in het linker oog (bovenooglid) en/of een forse zwelling met bloeduitstorting van het bovenooglid en/of een slijmvliesbloeding van het oog en/of daarbij hoofdpijn met overgeven), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met (de punt van) een paraplu in een oog althans rondom een oog te steken en/of te duwen;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 oktober 2008 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met (de punt) van een paraplu in een oog althans rondom een oog te steken en/of te duwen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 oktober 2008 te Leiden opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer], met (de punt) van een paraplu in een oog althans rondom een oog heeft gestoken en/of heeft geduwd, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een botbreuk van een deel van de oogkasrand als gevolg van een penetrerend letsel in het linker oog (bovenooglid) en/of een forse zwelling met bloeduitstorting van het bovenooglid en/of een slijmvliesbloeding van het oog en/of daarbij hoofdpijn met overgeven), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 oktober 2008 te Leiden grovelijk althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een paraplu met de punt omhoog in zijn (rechter)hand heeft gedragen en daarmede (al dansend) omhoog en omlaag heeft bewogen, zulks terwijl hij zich in een menigte bevond, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk van een deel van de oogkasrand als gevolg van een penetrerend letsel in het linker oog (bovenooglid) en/of een forse zwelling met bloeduitstorting van het bovenooglid en/of een slijmvliesbloeding van het oog en/of daarbij hoofdpijn met overgeven), heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting staat genoegzaam vast dat de punt van een paraplu, die de verdachte tijdens de viering van het Leidens Ontzet op 3 oktober 2008 in zijn hand had, een ooghoek van het linkeroog van [slachtoffer] - hierna: het slachtoffer - is binnengedrongen.
In de medische verklaring, opgesteld door de forensisch geneeskundige Ph.H.C. de Vries, valt de aard van het dientengevolge door het slachtoffer opgelopen letsel te lezen, te weten:
-een botbreuk van een deel van de oogkasrand als gevolg van een penetrerend letsel in het linkeroog (bovenooglid), alsmede
-een forse zwelling met bloeduitstorting van het bovenooglid en een slijmvliesbloeding van het oog.
Tevens is in deze verklaring opgetekend dat het slachtoffer hoofdpijn had en daarbij moest overgeven, alsmede dat er uitzicht op volkomen genezing van het letsel bestaat, waarbij de genezingsduur op zes tot acht weken is geschat.
De ernst van het door het slachtoffer opgelopen letsel is noch in deze medische verklaring, noch in enig ander bewijsmiddel nader omschreven en gespecificeerd, terwijl, voor zover het de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen betreft, slechts is vermeld: "Betrokkene werd ter observatie opgenomen voor een wekadvies. De opname verliep ongecompliceerd. Betrokkene zal poliklinisch worden vervolgd. Evt. nader bericht volgt indien hiertoe aanleiding is". Met de observatie c.q. opname was blijkens de aangifte één nacht gemoeid. Een nader bericht, als in de medische verklaring bedoeld, bevindt zich niet bij de processtukken.
Naar het oordeel van het hof wettigen de aard van het letsel en de geschatte genezingsduur, zoals hierboven nader aangegeven, op zich niet de conclusie dat dit letsel rechtens - mede in het licht van de ter zake geldende jurisprudentie van de Hoge Raad - als zwaar lichamelijk letsel valt te kwalificeren, zodat de verdachte, bij gebrek aan verder bewijs ter zake, reeds daarom van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij het slachtoffer opzettelijk met de punt van zijn paraplu in diens oog(hoek) heeft gestoken dan wel de punt van zijn paraplu opzettelijk in diens oog(hoek) heeft geduwd. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep - kort en zakelijk weergegeven - verklaard dat hij, met de paraplu in zijn hand, door een menigte mensen is gelopen, terwijl de punt van die paraplu min of meer schuin naar boven was gericht en door hem, omdat hij "een beetje dansend" liep, omhoog en omlaag werd bewogen. De verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij niet weet wat er precies is gebeurd, maar dat hij denkt dat het slachtoffer, omdat er ter plaatse een opstootje gaande was, tegen de punt van de paraplu is aangelopen of gevallen, al dan niet nadat hij door iemand was geduwd.
Omtrent de toedracht zijn door de politie slechts van drie getuigen, waaronder het slachtoffer zelf, verklaringen opgenomen.
Het slachtoffer heeft op 8 oktober 2008 verklaard dat hij zag dat een bekende van hem - [kennis slachtoffer] - een duw kreeg en dat hij [kennis slachtoffer], voordat deze terug kon duwen, heeft weggetrokken, waarna hij zijn verklaring aldus heeft vervolgd: "Toen ik [kennis slachtoffer] wegtrok zag ik plotseling een paraplu recht op mijn gezicht afkomen. Ik zag dat de paraplu gericht was op mijn ogen. Ik voelde dat de paraplu opzettelijk en met kracht in mijn linkeroog werd geduwd". De waarneming(en), op grond waarvan het slachtoffer heeft verklaard dat de paraplu 'opzettelijk' in zijn linkeroog werd geduwd, zijn door hem, voor zover hij deze al mocht hebben verricht, niet geëxpliciteerd, terwijl de politie heeft verzuimd hem ter zake nader te ondervragen.
De getuige [getuige A] heeft op 10 oktober 2008 verklaard: "[...] op een gegeven moment merkte ik dat er onrust was [...] terwijl ik mij omdraaide zag ik dat een jongen van ongeveer 25 jaar opzettelijk de punt van een paraplu in het oog van een andere jongen stak [...]". Deze getuige is wel - zij het eerst op 13 januari 2009 en derhalve ruim drie maanden later - nader ondervraagd omtrent hetgeen hij nu precies heeft waargenomen. Blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal van bevindingen heeft de getuige daarop geantwoord: "[...] dat hij zag dat de jongen zijn paraplu horizontaal in de lucht stak en dat hij de voorzijde van de paraplu, de zogenoemde punt, naar het gezicht van die jongen bracht en hem vervolgens in zijn oog stak".
De getuige [getuige B] tenslotte heeft op 23 oktober 2008 verklaard: "Ik zag dat er [...] een beetje geduw en getrek ontstond [...] Ik zag dat [slachtoffer]" - hof: het slachtoffer - "tussenbeide wilde komen en voor [kennis slachtoffer] ging staan. Op dat moment zag ik dat er een donkere paraplu richting het oog van [slachtoffer] werd gestoken. Ik zag dat de punt van de paraplu in het oog van [slachtoffer] terecht kwam". Omtrent de vraag of de paraplu al dan niet opzettelijk 'richting het oog van [slachtoffer] werd gestoken' en, zo ja, welke waarnemingen in dat kader door haar zijn gedaan, heeft deze getuige zich op 23 oktober 2008 niet uitgelaten. Ook zij is ter zake evenwel op 13 januari 2009 nader - telefonisch - gehoord. In het daarop betrekking hebbende proces-verbaal van bevindingen valt te lezen dat zij toen heeft verklaard te hebben gezien: "[...] dat de jongen zijn paraplu horizontaal in de lucht stak en de voorzijde van de paraplu, de zogenoemde punt, naar het gezicht van [slachtoffer] ging en dat deze punt vervolgens in zijn oog terecht kwam". Daaraan heeft zij blijkens datzelfde proces-verbaal toegevoegd: "[...] dat zij zich niet kon voorstellen dat de jongen expres met zijn paraplu in het oog van [slachtoffer] stak".
Dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk - willens en wetens - zwaar lichamelijk letsel heeft proberen toe te brengen dan wel opzettelijk lichamelijk letsel en/of pijn heeft toegebracht door met dat opzet de punt van zijn paraplu in althans 'rondom' een oog van het slachtoffer te steken en/of te duwen, zoals subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, valt hoogstens uit de beide verklaringen van de getuige [getuige A], in onderling verband en samenhang bezien, af te leiden, doch vindt naar het oordeel van het hof onvoldoende steun in hetgeen overigens uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen en wordt zelfs door enkele verklaringen, niet alleen die van de verdachte, doch ook die van de getuige [getuige B] uitdrukkelijk weerlegd.
Daarnaast is het hof van oordeel dat aan de verklaringen van de verdachte niet het wettig en overtuigend bewijs valt te ontlenen - ook niet indien deze in onderling verband en samenhang met de verklaringen van de aangever en de diverse door de politie gehoorde getuigen worden bezien - dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk te achten kans dat het slachtoffer daardoor mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou oplopen of daardoor in ieder geval enig lichamelijk letsel zou oplopen en/of pijn zou ondervinden. Aldus is ook het voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling dan wel een bewezenverklaring van een mishandeling minimaal vereiste voorwaardelijk opzet niet bewezen, zodat de verdachte evenzeer van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting, meer in het bijzonder ook de verklaringen van de verdachte zelf, wel boven iedere redelijke twijfel verheven dat het bij het slachtoffer geconstateerde lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig handelen van de verdachte is ontstaan en aldus aan diens schuld - in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht - is te wijten. Daarmede is het bewijs van het meest subsidiair tenlastegelegde evenwel nog niet geleverd. Nu, zoals reeds overwogen, in deze rechtens geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kan de verdachte ingevolge genoemde wettelijke bepaling en de daarop gebaseerde tenlastelegging immers - strafuitsluitingsgronden daargelaten - slechts dan voor zijn handelen strafrechtelijk aansprakelijk worden geacht indien tevens het bewijs voorhanden is dat het door het slachtoffer opgelopen lichamelijk letsel zodanig is 'dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden' is ontstaan. Dat het slachtoffer, destijds student, ten gevolge van het letsel zijn opleiding tijdelijk niet (volledig) heeft kunnen volgen dan wel anderszins - zoals 'tijdelijke ziekte' naar het oordeel van het hof moet worden verstaan - tijdelijk verhinderd is geweest zijn normale bezigheden te verrichten, valt noch uit de aangifte, noch uit eerdergenoemde medische verklaring, noch uit enig ander bewijsmiddel af te leiden. Mitsdien zal de verdachte ook van het meest subsidiair tenlastegelegde moeten worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van
EUR 244,95.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte van het tenlastegelegde integraal wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij echter, gegeven artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof hecht er evenwel aan vast te stellen dat door dan wel namens de verdachte niet is betwist dat de benadeelde partij schade heeft geleden, noch dat deze schade door zijn toedoen is ontstaan en in totaal een bedrag van
EUR 244,95 beloopt. De verdachte heeft zich ook meermalen, laatstelijk ter terechtzitting in hoger beroep, bereid verklaard de schade aan de benadeelde partij te vergoeden.
Bij de overwegingen inzake de vrijspraak van het meest subsidiair tenlastegelegde is reeds aangegeven dat boven iedere redelijke twijfel is verheven dat de verdachte in deze schuld treft. De omstandigheid, dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte het misdrijf, voorzien en strafbaar gesteld in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, heeft gepleegd, neemt niet weg dat hij - naar het oordeel van het hof - jegens de benadeelde partij een onrechtmatige daad heeft begaan en uit dien hoofde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de dientengevolge door de benadeelde partij geleden schade.
Rechtens rust mitsdien op de verdachte de verplichting de gevorderde schade aan de benadeelde partij te vergoeden, zij het dat de wet niet de mogelijkheid biedt om deze verplichting via een veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij en/of een maatregel, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, in de onderhavige strafprocedure af te dwingen. De benadeelde partij zal zich derhalve - indien de verdachte de schade, ondanks zijn bereidverklaring daartoe, niet vergoedt - tot de burgerlijke rechter moeten wenden teneinde een executoriale titel tegen de verdachte te verkrijgen en deze er op die wijze alsnog toe te bewegen de op hem rustende verplichting na te komen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze in de onderhavige strafprocedure met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk, mr. A.L.J. van Strien en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 oktober 2010.