GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.012.330/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 280347 / HA ZA 07-709
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 21 september 2010
WINDPARK DE PLAET B.V.,
gevestigd te Achthuizen, gemeente Oostflakkee,
appellante in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: De Plaet,
advocaat: mr. L.J. den Hollander te Middelharnis,
STEDIN BV (voorheen genaamd ENECO NETBEHEER B.V.),
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: Stedin,
advocaat: mr. M.W.F. Oosterhuis te Rotterdam.
Bij exploot van 8 augustus 2008 is De Plaet in hoger beroep gekomen van het op 25 juni 2008 door de rechtbank in Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis (LJN: BD9674). Bij memorie van grieven (met een productie) heeft De Plaet zes grieven aangevoerd en haar eis – naar zij het noemt – vermeerderd. Bij memorie van antwoord, tevens inhoudende incidenteel appel, heeft Stedin de grieven bestreden, waarna zij bij wege van incidenteel appel zelf een grief tegen het vonnis heeft aangevoerd en een vordering in reconventie heeft ingesteld. Hierop is door De Plaet nog gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Ter zitting van het hof van 3 juni 2010 hebben partijen de zaak doen bepleiten door hun advocaten, Stedin mede door mr. R.W. de Vlam, advocaat te Rotterdam. Tot slot hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 De rechtbank heeft in het beroepen vonnis sub 3.1 de belangrijkste feiten geresumeerd. Partijen hebben daartegen geen grieven aangevoerd, zodat deze samenvatting ook het hof tot uitgangspunt dient. Met inachtneming hiervan gaat het in dit geding in hoofdzaak om het volgende.
1.1 De Plaet exploiteert sedert april 2003 een windmolenpark, bestaande uit twaalf windmolens met een totaalvermogen van 21 MVA. Stedin beheert het lokale elektriciteitsdistributienet (hierna: het net).
1.2 Door partijen is met ingang van 1 april 2003 een voor onbepaalde tijd aangegane overeenkomst gesloten voor de aansluiting en het transport van elektrische energie op en via het net (hierna: de overeenkomst). Wanneer de windmolens door gebrek aan wind niet (voldoende) kunnen produceren neemt De Plaet stroom van Stedin af om de molens gaande te houden. Over de afname van de door De Plaet geproduceerde stroom heeft zij een overeenkomst gesloten met NRE Energie (thans E.ON).
1.3 Tussen partijen is een geschil gerezen over de vergoedingen die Stedin voor haar diensten in rekening brengt aan De Plaet. Die bestaan uit enerzijds een bedrag in eens voor de initiële investering die Stedin heeft gedaan voor de aansluiting (apparatuur en kabels) van De Plaet op het net en anderzijds een periodieke (maandelijkse) vergoeding voor het in stand houden en onderhouden van de aansluiting en het transport van de door De Plaet geproduceerde stroom naar het net. Het geschil ziet alleen op de periodieke vergoedingen.
1.4 Over de vergoedingen bepaalt de overeenkomst het volgende.
"Artikel 4 Tarieven
1. Voor de aansluiting, het beschikbaar stellen en houden van het gecontracteerde transportvermogen en het transport van elektrische energie zijn vergoedingen verschuldigd conform de door Dienst uitvoering en Toezicht Energie (DTe) vastgestelde TarievenCode, een en ander zoals opgenomen in de/het ‘Tarievenblad(en)’ van de netbeheerder.
(…)
Artikel 6 Algemene Voorwaarden Aansluiting en Transport
(…)
2. Indien één of meerdere productie-eenheden voor elektrische energie zijn aangesloten op de installatie van de afnemer en parallel aan het net van de netbeheerder opereren dan zijn op deze overeenkomst tevens van toepassing de ‘Algemene Voorwaarden Aansluiting en Transport ENECO NetBeheer 2001 voor producenten’.
(…)"
1.5 Tussen partijen is niet in geschil dat laatstgenoemde algemene voorwaarden (hierna: de AV) op hun rechtsverhouding van toepassing zijn. Deze bepalen onder meer het volgende.
"Artikel 15 Tarieven en vergoedingsregeling
1. Voor het tot stand brengen, in stand houden (…) van een aansluiting alsmede voor het onderhoud (…) en voor het transport is de producent bedragen verschuldigd volgens de tarieven- en vergoedingsregeling van de netbeheerder.
2. De netbeheerder bepaalt welk tarief van toepassing is.
(…)
Artikel 25 Wijzigingen van deze algemene voorwaarden en tarieven
1. Deze algemene voorwaarden en de op grond daarvan van toepassing zijnde voorschriften en regelingen kunnen door de netbeheerder worden gewijzigd. (…) Wijzigingen van de tarieven- en vergoedingsregeling treden in werking 10 dagen na de dag waarop de wijzigingen zijn bekend gemaakt, (…)
2. Wijzigingen gelden ook ten aanzien van reeds bestaande overeenkomsten."
1.6 In een bijlage bij de overeenkomst is onder "Gegevens betreffende transport" bepaald dat voor De Plaet de transportonafhankelijke tariefcategorie TS en de periodieke vergoeding voor onderhoud volgens de aansluitcategorie TS zouden gelden. Vanaf april 2003 heeft Stedin aan De Plaet voor 'periodieke vergoeding aansluitdienst' maandelijks een bedrag van € 1.510,- en voor 'transport onafhankelijk tarief' een bedrag van € 194,- in rekening gebracht, dus te zamen € 1.704,- (exclusief BTW). Met ingang van januari 2005 zijn deze bedragen uitgekomen op € 1.354,- respectievelijk € 230,-, dus te zamen € 1.584,-. Deze laatste bedragen corresponderen met een door De Plaet in het geding gebrachte tarieventabel. Op het bedrag van € 1.354,- is per 1 januari 2006 een inflatiecorrectie toegepast, waardoor dit op € 1.378,42 is gekomen. Het hof begrijpt dat het bedrag van € 230,- niet is aangepast. Deze tarieven zijn blijven gelden tot en met juni 2006.
1.7 Met ingang van juli 2006 heeft Stedin deze vergoedingen gewijzigd althans willen wijzigen in € 3.014,27 respectievelijk € 36,75 en heeft zij bovendien van De Plaet verlangd dat deze een periodieke vergoeding voor 'meerlengte' ter hoogte van € 4.038,96 zou gaan voldoen. Daardoor kwam de periodieke vergoeding in totaal op € 7.089,98 exclusief BTW per maand, dus € 5.481,56 exclusief BTW meer dan voorheen.
De Plaet heeft tegen deze tariefsverhoging bezwaar gemaakt, maar is de desbetreffende facturen onder protest gaan betalen teneinde niet het risico te lopen dat Stedin haar diensten zou beëindigen.
1.8 Daarnaast is tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag of en in hoeverre Stedin een correctie op de uitkomsten van een tot de aansluiting behorende meetinrichting mag toepassen. De Plaet heeft dat betwist.
1.9 In eerste aanleg heeft De Plaet beide geschilpunten aan de rechtbank voorgelegd. Zij heeft daarbij gevorderd, beknopt weergegeven, dat de rechtbank Stedin zal veroordelen om:
(i) geen hogere periodieke vergoedingen dan de per 30 juni 2006 geldende, met inflatiecorrecties, in rekening te brengen,
(ii) het verschil tussen deze vergoedingen en de na 30 juni 2006 in rekening gebrachte bedragen terug te betalen, vermeerderd met rente,
(iii) aan De Plaet ter zake van de meetcorrecties een bedrag van € 34.425,-, vermeerderd met BTW te voldoen, met nevenvorderingen.
1.10 Bij het beroepen vonnis heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat Stedin:
(i) de per 1 juli 2006 aangezegde tariefsverhogingen stapsgewijs over een gewenningsperiode van vijf jaar aan De Plaet in rekening mag brengen,
(ii) het op grond daarvan over die periode te veel in rekening gebrachte moet terugbetalen,
(iii) ter zake van de meetcorrecties een bedrag van € 15.573,10 aan De Plaet moet betalen.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
2 In de appeldagvaarding heeft De Plaet gevorderd dat haar vorderingen, zoals omschreven in de dagvaarding in eerste aanleg, alsnog onverkort worden toegewezen. Haar grieven richten zich echter niet tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de meetcorrecties. Ook het in de memorie van grieven geformuleerde petitum ziet niet op dit oordeel.
Stedin keert zich in haar incidentele appel evenmin tegen de beoordeling van de vordering betreffende de meetcorrecties.
Het hof leest daarom de gedingstukken in hoger beroep aldus dat beide partijen zich neerleggen bij het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de meetcorrecties en de rechtsstrijd in appel willen beperken tot het oordeel zoals hiervoor beknopt weergegeven in rechtsoverweging 1.10 sub (i) en (ii).
3 De grieven in het principaal appel.
3.1 De grieven 1 tot en met 5 hebben, te zamen genomen, de strekking het geschil met betrekking tot de maandelijks door De Plaet te betalen vergoedingen als geheel aan een nieuwe beoordeling door het hof te onderworpen.
3.2 Hierbij moet vooropgesteld worden dat tussen partijen niet in debat is dat partijen vrij zijn in de bepaling van de hoogte van de bedoelde vergoedingen en zich daarbij niet behoeven te houden aan dwingende, beperkende voorschriften van hogerhand. De hoogte van de vergoedingen is derhalve afhankelijk van de bereikte wilsovereenstemming dienaangaande.
3.3 De Plaet heeft zich in artikel 4 van de overeenkomst gebonden aan de daar genoemde TarievenCode, zoals opgenomen in Tarievenbladen van de netbeheerder. Met die code wordt bedoeld de Tarievencode elektriciteit (hierna: TC), vastgesteld door het bevoegde orgaan van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa). Onder de Tarievenbladen moet, naar het hof begrijpt, verstaan worden de Tarieven- en Vergoedingsregeling Elektriciteit van Stedin (hierna: TVE).
3.4 Stedin beroept er zich op dat een wijziging van de TC haar ertoe dwingt althans bewogen heeft de TVE te wijzigen en aan De Plaet per 1 juli 2006 een aanzienlijke verhoging van de periodieke vergoeding op te leggen. De Plaet heeft weersproken dat de TC en de TVE op dit punt gewijzigd zijn en gesteld dat er daarom geen grondslag voor de verhoging is.
3.5 Geen van partijen heeft een volledige versie van de TC in het geding gebracht.
Stedin heeft erkend, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, de stelling van De Plaet dat de TC voor aansluitingen van meer dan 10 MVA ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bepaalde dat de vaststelling van de aansluittarieven moest worden gebaseerd op de voorcalculatorische projectkosten, en dat de TC in zoverre sedertdien niet is gewijzigd. Dat wordt bevestigd bij raadpleging – ten overvloede – van de website www.energiekamer.nl die beheerd wordt door de NMa en waarop de opeenvolgende versies van de TC gepubliceerd zijn.
3.6 Het hof neemt daarom als uitgangspunt dat voor en na het aangaan van de overeenkomst de regel heeft gegolden, dat de netbeheerder bij het aanleggen van een nieuwe aansluiting met een aansluitcapaciteit van meer dan 10 MVA een voorcalculatie moest maken en, naast de initiële vergoeding, ook de periodieke vergoeding voor de kosten van instandhouding van de aansluiting daarop moest baseren. De te bepalen en overeen te komen periodieke vergoeding moest Stedin dus baseren op de voorcalculatorische kosten; voor het overige was zij vrij een vergoeding van de specifieke projectkosten per individueel geval – een maatwerktarief – dan wel de gemiddelde kosten binnen een bepaalde groep afnemers – een tarief op basis van een omslagstelsel – overeen te komen. Stedin is dit laatste overeengekomen met De Plaet.
3.7 Artikel 4 van de overeenkomst verwijst naar de TC "zoals opgenomen" in de TVE. Van de TVE behoort alleen de versie 2006 tot de gedingstukken (productie IV bij conclusie van antwoord). Daarin zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
"Artikel 4 Aansluitdiensten
(…)
3. Voor nieuwe aansluitingen groter dan 10 MVA in het gebied van ENECO NetBeheer B.V. (…) geldt een aansluittarief dat is gebaseerd op de voorcalculatorische projectkosten met betrekking tot een dergelijke aansluiting. Voor de bepaling van het aansluittarief wordt als uitgangspunt voor de offerte genomen het dichtstbijzijnde punt in het net waar voldoende capaciteit beschikbaar is.
(…)
5. Voor aansluitingen groter dan 10 MVA in het gebied van ENECO NetBeheer B.V. (…) geldt een periodieke aansluitvergoeding die gebaseerd is op de voorcalculatorische projectkosten met betrekking tot een dergelijke aansluiting. Deze vergoeding bestaat uit een bedrag ter dekking van de kosten van het instandhouden van de aansluiting.
(…)".
3.8 Het hof begrijpt dat in het geciteerde lid 3 de vergoeding voor de eenmalige kosten wordt bedoeld (waarvoor een offerte moet worden gemaakt) en in lid 5 de periodieke vergoeding. De bepalingen van de TVE sluiten derhalve aan op die van de TC.
3.9 De Plaet heeft onweersproken gesteld dat ook in de versie 2002 van de TVE bepalingen als de in rechtsoverweging 3.7 geciteerde voorkwamen. Ook met betrekking tot de TVE heeft dus de in rechtsoverweging 3.6 getrokken conclusie te gelden.
3.10 Aan de verhoging van de periodieke vergoeding die Stedin per 1 juli 2006 heeft verlangd heeft zij een nieuwe verdeling van de totale kosten van een groep afnemers ten grondslag gelegd, die erop neerkomt dat zij voortaan de kosten van het individuele project in rekening wil brengen, terwijl zij voorheen een omslagstelsel hanteerde voor afnemers binnen dezelfde categorie. Zij baseert het tarief nog wel steeds op het in de TC en de TVE genoemde uitgangspunt, maar wijkt af van hetgeen zij op basis daarvan met De Plaet is overeengekomen. De stelling van Stedin dat zij door een wijziging van de TC en/of de TVE gedwongen is geweest voor De Plaet een hogere periodieke vergoeding vast te stellen, wordt verworpen aangezien zich in de TC en de TVE geen op dit punt relevante wijzigingen hebben voorgedaan.
3.11 In de bijlage bij de overeenkomst is bepaald dat voor de periodieke vergoeding voor het onderhoud de aansluitcategorie TS geldt. Het hof begrijpt dat hiermee een groep aansluitingen (aangeslotenen) wordt bedoeld die in dezelfde of een vergelijkbare positie verkeren als De Plaet. Niet in geschil is dat Stedin tot juli 2006 aan alle afnemers op spanningsniveau TS het gereguleerde tarief voor TS factureerde en aldus de totale kosten voor deze categorie afnemers forfaitair omsloeg. De TC en de TVE verzetten zich niet tegen deze wijze van vaststellen van de periodieke vergoeding. Door de verwijzing naar de aansluitcategorie TS is, door Stedin, nader ingekleurd en bepaald hoe de vergoeding op basis van voorcalculatie in het concrete geval van De Plaet uitwerkt. Nu dit tussen partijen is overeengekomen – en vastgelegd in (de bijlage van) de overeenkomst – is Stedin daaraan gebonden, in beginsel voor de resterende looptijd van de overeenkomst.
3.12 Stedin heeft nog gesteld dat de motivering van de tariefsverhoging is gelegen in de wens om over te stappen van periodieke vergoedingen op basis van gemiddelde bedragen voor de kosten van instandhouding van aansluitingen in eenzelfde aansluitcategorie naar een maatwerktarief dat recht doet aan, wat zij noemt, het kostenveroorzakingsprincipe. Deze wens gaat echter niet gepaard met een bevoegdheid voor Stedin om eenzijdig een reeks contracten open te breken teneinde een idealiter wenselijker ordening van bestaande tariefafspraken tot stand te brengen. Stedin kan die wens realiseren door reeds aangeslotenen te vragen op vrijwillige basis aan een contractsaanpassing mee te werken en voor nieuwe gevallen van de nieuwe methodiek gebruik te maken.
3.13 Stedin heeft bij pleidooi betoogd dat artikel 2.3.2.B van de TC haar de bevoegdheid geeft om per 1 juli 2006 in de periodieke vergoeding een bedrag voor het in stand houden van kabels, langer dan 25 m, op te nemen. Dit betoog wordt verworpen. Deze lezing van dit artikel, dat volgens de eigen stellingen van Stedin (punt II.13 van de memorie van antwoord) al per 1 januari 2004 gold, verdraagt zich namelijk niet met (i) het feit dat de opbouw van de bepalingen in de TC (zoals geciteerd door Stedin) kennelijk aldus is dat alleen artikel 2.3.3.A de vergoedingen betreffende aansluitingen van meer dan 10 MVA beoogt te regelen en (ii) de 'vertaling' van deze bepaling in artikel 4 lid 5 van de TVE. Ten overvloede overweegt het hof nog dat de wens om de door De Plaet verschuldigde vergoeding aan te passen niet erop gebaseerd is dat thans, anders dan voorheen het geval zou zijn geweest, een bedrag voor het in stand houden van kabels langer dan 25 m in rekening gebracht zou kunnen worden. Stedin stelt zelf dat het enige dat is gewijzigd, de wijze is waarop het totaal van de voorcalculatorische projectkosten van alle maatwerkaansluitingen wordt toegerekend aan de respectieve afnemers en dat zij door de aanpassing van de vergoedingen geen extra inkomsten krijgt. Een vergoeding voor "meerlengte" was dus al begrepen in de totale voorcalculatorische projectkosten.
3.14 Stedin heeft bij pleidooi nog gewezen op een besluit van de DREV (no 102826/37) en een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 6 oktober 2009 (LJN: BL6569). Deze uitspraken kunnen haar niet baten omdat deze betrekking hebben op andere casusposities dan in dit geschil aan de orde zijn. Een dwingende wijziging van de tariefregulering (pleitnota sub 25) speelt in dit geschil niet.
3.15 Tevens heeft Stedin zich nog beroepen op de in haar AV geopende mogelijkheid haar tarieven te herzien. Ook dat beroep kan haar niet baten. In artikel 25 van de AV is slechts bepaald dat "Deze algemene voorwaarden en de op grond daarvan van toepassing zijnde voorschriften en regelingen" door de netbeheerder kunnen worden gewijzigd. De door Stedin gehanteerde tarieven zijn verwoord in de TVE en deze regeling is op dit punt niet gewijzigd. De per 1 juli 2006 gewenste verhoging van de periodieke vergoeding van De Plaet berust bovendien niet op een – door geobjectiveerde omstandigheden gemotiveerde – tariefsherziening maar op een wens om te komen tot een herschikking van in het verleden gemaakte tariefafspraken. Een dergelijke herschikking behoeft de instemming van de desbetreffende contractspartijen. De vraag rijst of Stedin zich dat indertijd niet gerealiseerd heeft, nu haar brief van 31 augustus 2006 (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg), waarin een toelichting op de voorgestelde tariefwijziging wordt gegeven, eindigt met de zin: "Vernemen wij niets van u dan nemen wij aan dat u geen verdere vragen meer heeft en de nieuwe berekeningswijze accepteert."
3.16 Geconcludeerd moet dan ook worden dat de tussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot de periodieke vergoedingen nog steeds gelden en alleen in aanmerking komen voor wijziging op grond van inflatiecorrectie e.d. De geldigheid van deze conclusie vloeit mede voort uit de omstandigheid, dat een afnemer/producent als De Plaet bij het aangaan van een dergelijke langjarige duurovereenkomst in redelijke mate zekerheid zal willen hebben, dat haar verdere beslissingen omtrent investeringen, financieringsverplichtingen, leveringscontracten e.d. niet achteraf beïnvloed kunnen worden door een forse en redelijkerwijs onvoorzienbare stijging van de kostprijs van haar producten en diensten. Tegenover deze zekerheid van De Plaet staat de zekerheid van Stedin betreffende een gestage inkomensstroom en de omstandigheid dat het gaat om de kosten van instandhouding van bedrijfsmiddelen die een lange levensduur hebben en relatief weinig kwetsbaar zijn, zodat de kosten van langjarige instandhouding voor lange tijd op een redelijke manier geprognosticeerd kunnen worden.
3.17 Concreet leiden deze rechtsoverwegingen tot de conclusie dat in de rechtsverhouding tussen partijen de door De Plaet per juni 2006 verschuldigde en in rekening gebrachte periodieke vergoedingen – te weten maandelijkse vergoedingen voor de instandhouding van de aansluiting en het transport onafhankelijk tarief ten bedrage van € 1.378,42 respectievelijk een bedrag van
€ 230,- (beide exclusief BTW en behoudens inflatiecorrecties) – zijn blijven gelden en niet onderworpen kunnen worden aan een nieuwe rekenmethodiek zoals Stedin die gewenst acht voor de tijd nadien. De door Stedin gewenste aanzienlijke verhoging van de periodieke vergoedingen kan alleen met instemming van De Plaet tot stand komen. De grieven treffen dan ook doel en het beroepen vonnis kan op dit onderdeel niet in stand blijven.
3.18 De zesde grief is, naar het hof uit onderdeel 22 van de pleitnotities van mr. Den Hollander opmaakt, slechts voorgesteld voor het geval dat het hof zou oordelen dat Stedin de periodieke vergoedingen aan een nieuwe calculatie mag onderwerpen. Nu deze voorwaarde niet vervuld wordt behoeft de zesde grief geen behandeling.
3.19 Het door Stedin gedane bewijsaanbod wordt als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd.
4 De grief in het incidenteel appel.
4.1 Deze grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de door Stedin gewenste verhoging per 1 juli 2006 moet worden gebonden aan een gewenningsperiode van vijf jaar. Aangezien het hof in het voorgaande tot de conclusie is gekomen dat Stedin in het geheel niet kan verlangen dat de door gewenste verhoging per 1 juli 2006 tot de contractuele afspraken van partijen gaat behoren, is een gewenningsperiode niet aan de orde. Reeds om deze reden snijdt de grief geen hout en wordt zij verworpen.
4.2 Stedin heeft aan haar grief de vordering verbonden om De Plaet te veroordelen vanaf 1 juli 2006 een periodieke vergoeding van € 7.089,98 te betalen. Een eis in reconventie kan niet voor het eerst in hoger beroep ingesteld worden (artikel 353 Rv). Los hiervan vloeit uit hetgeen in rov. 3 is overwogen voort, dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.
5 Het hof zal in het principaal beroep het in eerste aanleg gewezen vonnis gedeeltelijk vernietigen en de oorspronkelijke vorderingen van De Plaet, voor zover nog onderwerp van geschil, toewijzen in voege als hierna te melden. Het incidenteel beroep zal worden verworpen. Bij deze uitkomst van het geding past een kostenveroordeling van Stedin in beide instanties, met dien verstande dat het hof de kosten van het incidenteel appel aan de zijde van De Plaet op nihil zal bepalen in verband met de samenhang met het principaal appel.
? vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 25 juni 2008 van de rechtbank in Rotterdam, behoudens voor zover Stedin daarbij veroordeeld is om aan De Plaet een bedrag van € 15.573,10, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2007, te betalen en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
? veroordeelt Stedin om aan De Plaet terug te betalen hetgeen De Plaet ter zake van de in rechtsoverweging 3.17 omschreven vergoedingen met ingang van 1 juli 2006 per maand feitelijk meer heeft betaald dan zij ingevolge die rechtsoverweging gehouden was te voldoen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na elke desbetreffende betaling;
? veroordeelt Stedin in de proceskosten aan de zijde van De Plaet, tot de datum van dit arrest begroot op
- in eerste aanleg € 839,31 voor verschotten en € 5.684,- voor salaris advocaat
- in hoger beroep € 374,80 voor verschotten en € 9.212,- voor salaris advocaat;
? verklaart dit arrest tot hier uitvoerbaar bij voorraad;
? wijst af het meer of anders gevorderde;
in het incidenteel appel:
? veroordeelt Stedin in de proceskosten aan de zijde van De Plaet, tot op heden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, J.C.N.B. Kaal en H.C. Grootveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2010 in aanwezigheid van de griffier.