ECLI:NL:GHSGR:2010:BN8609

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000190-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het hof in hoger beroep en voorlopige hechtenis in megastrafzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, op 29 september 2010 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de rechter en de voorlopige hechtenis van de verdachte. De zaak betreft een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die in het Huis van Bewaring Roermond verblijft. Het hof overweegt dat de (relatieve) bevoegdheid van de rechter beoordeeld moet worden op het moment dat de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt. Het hof stelt vast dat het bij aanvang van de zaak in hoger beroep bevoegd was om van de strafzaak kennis te nemen, en dat deze bevoegdheid gedurende het gehele rechtsgeding behouden blijft. Dit is in lijn met artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat beoogt voortdurende bewegingen van strafzaken te voorkomen.

De advocaat-generaal heeft het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen, en het hof heeft deze afwijzing bevestigd. De verdediging heeft betoogd dat de bevoegdheid van het hof met ingang van 3 juli 2010 zou zijn vervallen, omdat de zaak Fuhler niet in het nieuwe Aanwijzingsbesluit is opgenomen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de voorlopige hechtenis steeds door een bevoegde rechter is getoetst, waardoor er geen sprake is van expiratie van het bevel. De ernstige bezwaren tegen de verdachte blijven bestaan, en er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om de voorlopige hechtenis op te heffen.

De beslissing van het hof is genomen na behandeling van het verzoek in de raadkamer, waarbij de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadslieden, mrs. D. Moszkowicz en H.M.D. Daamen, zijn gehoord. Het hof heeft geconcludeerd dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen, en heeft dit in zijn uitspraak vastgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch
Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000190-10
Uitspraakdatum : 29 september 2010
Beslissing voorlopige hechtenis
Beslissing op het door en namens de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond,
gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Het verzoek is behandeld in de raadkamer van dit hof.
Het hof heeft de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadslieden, mrs. D. Moszkowicz en H.M.D. Daamen gehoord.
Het verzoek
Op 23 september 2010 heeft de griffie van het hof, via tussenkomst van de advocaat-generaal, een aan de advocaat-generaal gerichte fax, gedateerd 22 september 2010, ontvangen waarin mr. D. Moszkowicz, verzoekt zijn cliënt, [verdachte], onmiddellijk in vrijheid te stellen.
Met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging zal het hof de inhoud van genoemde fax opvatten als een aan het hof gericht verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal afwijzen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid van het hof ’s-Gravenhage, zitting houdende te’s-Hertogenbosch, met ingang van 3 juli 2010 is komen te vervallen met gevolg dat niet binnen de in art. 282 van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn de voorlopige hechtenis door een bevoegde rechter is getoetst waardoor de titel aan de vrijheidsbeneming van verdachte is komen te ontvallen, althans de duur daarvan is geëxpireerd, en voortduring van de vrijheidsbeneming mitsdien onrechtmatig is.
De beoordeling
Het is het hof ambtshalve bekend dat de onderhavige strafzaak is aangemerkt als een megastrafzaak met de naam Fuhler. Voor dergelijke zaken geldt niet alleen het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen (Stb. 2004, 388) (hierna: het Besluit), maar ook het Aanwijzingsbesluit nevenzittingsplaatsen (Stcrt. 2004, 123) (hierna: het Aanwijzingsbesluit). Genoemd Aanwijzingsbesluit is bij Besluit verlenging aanwijzingen nevenzittingsplaatsen megastrafzaken van 20 juni 2007 verlengd tot 3 juli 2010 (Stcrt. 2007, 119). In dat kader heeft de behandeling in eerste aanleg van de onderhavige strafzaak door de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Roermond, plaatsgevonden en is op 23 juni 2010 de behandeling in hoger beroep aangevangen bij het hof ’s-Gravenhage, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch.
Met ingang van 3 juli 2010 is het (verlengde) Aanwijzingsbesluit komen te vervallen. In het nieuwe Aanwijzingsbesluit megastrafzaken 2010 (Stcrt. 2010, 9970)( hierna: het Aanwijzingsbesluit 2010) wordt voor de periode na 3 juli 2010 een voorziening getroffen voor lopende megastrafzaken. In genoemd Aanwijzingsbesluit 2010 worden de zaken die voor aanwijzing in aanmerking komen opgesomd, maar wordt de zaak Fuhler niet genoemd. Gelet hierop heeft de verdediging betoogd dat met ingang van 3 juli 2010 het hof te ’s-Gravenhage, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, niet meer bevoegd is de strafzaak tegen verdachte, die deel uitmaakt van de megastrafzaak met de naam Fuhler, te behandelen met gevolg dat de toetsing van het voortduren van de voorlopige hechtenis op de pro-forma zitting van 15 september 2010 niet door een bevoegde rechter heeft plaatsgevonden. Volgens de verdediging heeft deze onbevoegdheid tot gevolg dat na aanvang van de behandeling in hoger beroep op 23 juni 2010 de aan artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering ontleende maximale termijn van 3 maanden op 21 september 2010 is verstreken en met ingang van genoemde datum het bevel van rechtswege is opgeheven. Verdachte zal dan ook volgens de verdediging per direct in vrijheid moeten worden gesteld.
Het hof zal eerst ingaan op de door de verdediging opgeworpen bevoegdheidskwestie nu het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis hieraan is gekoppeld.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 58, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de rechterlijke ambtenaren die met rechtspraak zijn belast in een gerechtshof van rechtswege raadsheer-plaatsvervanger zijn in de overige gerechtshoven. Dit betekent dat de raadsheren in het hof ’s-Hertogenbosch van rechtswege raadsheer-plaatsvervanger zijn in het gerechtshof ’s-Gravenhage. Voorts vloeide uit het Besluit verlenging aanwijzingen nevenzittingsplaatsen megastrafzaken, dat gold tot 3 juli 2010, voort, dat deze raadsheren bevoegd waren om als hof ’s-Gravenhage zitting te houden in de nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch.
Het hof overweegt dat de (relatieve) bevoegdheid van de rechter dient te worden beoordeeld naar het tijdstip waarop een zaak ter terechtzitting (in casu: in hoger beroep) aanhangig is gemaakt, hetgeen in de onderhavige strafzaak vóór 3 juli 2010 heeft plaatsgevonden. Vaststaat – overigens ook niet door de verdediging betwist - dat het hof ’s-Gravenhage, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, bij aanvang van de zaak in hoger beroep bevoegd was om van de strafzaak tegen verdachte kennis te nemen. In aansluiting op het door artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering gewaarborgde wettelijk systeem om voortdurende bewegingen van strafzaken te voorkomen, overweegt het hof dat als een gerecht bij aanvang van het rechtsgeding bevoegd is van een zaak kennis te nemen, het ook gedurende het gehele rechtsgeding bevoegd blijft. Nu ten tijde van het aanhangig maken van de strafzaak tegen verdachte in hoger beroep het hof ’s-Gravenhage, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, bevoegd was, heeft te gelden dat dit hof, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch deze bevoegdheid behoudt. Dat er inmiddels een nieuw Aanwijzingsbesluit 2010 is en in dit besluit- kennelijk abusievelijk- de zaak Fuhler niet wordt genoemd, doet daar niet aan af.
Uit het voorgaande volgt tevens dat nu de voorlopige hechtenis (steeds) door een bevoegde rechter is getoetst van rechtswege geen expiratie van het bevel heeft plaatsgevonden.
Ook overigens ziet het hof thans geen aanleiding de voorlopige hechtenis op te heffen.
De ernstige bezwaren en gronden die eerder ten grondslag hebben gelegen aan de voorlopige hechtenis van verdachte gelden nog onverkort. De situatie van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is evenmin aan de orde.
BESLISSING:
Het hof:
Wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af.
Aldus beslist door mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter, mrs. J.F. Dekking en M. Rutgers, in tegenwoordigheid van mr. J.C.A.M. van der Sanden, als griffier op 29 september 2010.
Mr. M. Rutgers is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Fiat betekening en tenuitvoerlegging:
's-Hertogenbosch,
De advocaat-generaal,