GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.043.382/01
Rolnummer rechtbank : 313233 / HA ZA 08-2008
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 14 september 2010
[appe[appellant]]
wonende te Rotterdam,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Mastenbroek te Rotterdam,
de gemeente Rotterdam,
zetelend te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. E. Grabandt te ’s-Gravenhage.
Bij dagvaarding van 1 september 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank Rotterdam op 10 juni 2009 tussen partijen heeft gewezen. Daarna heeft [appellant] een memorie van grieven genomen en zijn eis heeft gewijzigd. Vervolgens heeft de Gemeente een memorie van antwoord ingediend. Ten slotte heeft de Gemeente een kopie van het procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Er zijn geen grieven gericht tegen de in het vonnis onder 2 vastgestelde feiten. Het hof zal daarom van deze feiten uitgaan. Met in achtneming van deze feiten en hetgeen overigens uit de processtukken als vaststaand blijkt, gaat het in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
1.2 [appellant] is eigenaar van de woning aan de [adres], tussen de Heemraadsingel en de kop van de Nieuwe Binnenweg, in Rotterdam. De herinrichting van deze straat vormt het laatste deelproject van een groter herinrichtingsproject voor het betreffende gebied, waaronder de Aelbrechtskade en de Lage Erfburg / kop Nieuwe Binnenweg.
1.3 Werkzaamheden in het kader van de herinrichting hebben tot gevolg gehad dat op het bovendijkse gedeelte van de Rochussenstraat tijdelijk slechts één rijbaan in gebruik was. Het overige verkeer werd benedendijks geleid. Daardoor passeerde het verkeer op de Rochussenstraat gedurende circa vier jaar de woning van [appellant] (deels) minder dichtbij dan voordien. Sinds ongeveer 1 september 2008 zijn weer twee bovendijkse rijbanen in gebruik.
1.4 Na het vaststellen van een conceptprogramma van eisen, het houden van een inspraakbijeenkomst en het vaststellen van een programma van eisen, is een ontwerpfase gestart en een ontwerp voor de herinrichting van dit in geding zijnde deelgebied gemaakt. In dat kader zijn drie varianten ontwikkeld. Deze varianten gaan uit van een (bovendijkse) parallelweg aan de gevelzijde met parkeerplaatsen, twee rijbanen, groenstroken, een fietspad en een wandelpromenade (benedendijks). In alle varianten is gestreefd naar verschuiving van de as van de hoofdrijbaan van de gevels van de woningen af. Bij variant 1 en 2 is er sprake van een verkeersluwe kade benedendijks (fietsen/wandelen). De herinrichtingsvariant die [appellant] heeft bepleit, heeft één bovendijkse rijbaan (voor Oost-West verkeer) met aan weerszijden een overlangsparkeerstrook en fietspad, en één benedendijkse rijbaan (voor West-Oost verkeer) met een dwarsparkeerstrook en een wandelpad. Naar aanleiding van zijn wens is variant 3 ontwikkeld, die uitgaat van het handhaven van de tijdelijk aanwezige weg benedendijks, waardoor minder verkeer bovendijks rijdt.
1.5 Na inspraakbijeenkomsten en onderzoek naar de luchtkwaliteit heeft het dagelijks bestuur van de Gemeente het definitief ontwerp van de Rochussenstraat (het inrichtingsplan) vastgesteld naar variant 1. Daarin is sprake van een verkeersluwe kade benedendijks met een fietspad en een wandelpromenade, twee bovendijkse rijbanen en langs de huizen een trottoir en een ventweg met parkeervakken.
1.6 Het vastgestelde inrichtingsplan is in overeenstemming met de ter plaatse geldende, onherroepelijke, bestemmingsplannen en vormt (voorgenomen) feitelijk handelen, waartegen geen bestuursrechtelijke rechtsgang open staat.
1.7 De Rochussenstraat is een uitvalsweg en er is sprake van intensief wegverkeer. [appellant] en zijn echtgenote bewonen hun woning aan de Rochussenstraat en lijden aan een hartkwaal respectievelijk een ernstige ademhalingsstoornis.
2.1 [appellant] heeft de Gemeente gedagvaard en in rechte gevorderd de Gemeente te verbieden om uitvoering te geven aan het inrichtingsplan voor de Rochussenstraat conform variant 1, althans te gebieden tot het uitvoeren van een herstructurering op basis van een alternatief inrichtingsplan naar variant 3.
2.2 Hij heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Gemeente met de voorgenomen uitvoering van het inrichtingsplan conform variant 1 onrechtmatig handelt, omdat –kort gezegd– deze herstructurering niet zal leiden tot de redelijkerwijs meest haalbare vermindering van de concentratie fijn stof en andere schadelijke stoffen langs de woningen, waardoor de gezondheid van hem en zijn gezin en van andere bewoners aan de Rochussenstraat onnodig wordt geschaad.
De Gemeente heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd.
2.3 De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende concreet heeft gesteld en onderbouwd dat de voorgenomen herstructurering zal leiden tot een overschrijding van luchtverontreinigingsnormen en dat uit onderzoek naar de luchtkwaliteit in de Rochussenstraat volgt dat de voor 2010 gestelde grenswaarde en plandrempel voor fijn stof na de uitvoering van de herstructurering, anders dan vóór de tijdelijke wijziging, niet meer wordt overschreden en zelfs aanzienlijk zal dalen ten opzichte van de jaarconcentratie over 2008. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de gevolgen van de herstructurering, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, niet worden vergeleken met de tijdelijke verkeerssituatie, ook al heeft die circa vier jaren geduurd, en is de Gemeente niet verplicht die tijdelijke situatie te continueren. Tegen de achtergrond van de beleidsvrijheid van de Gemeente heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de Gemeente in acht te nemen zorgvuldigheid ten opzichte van de betrokken gezondheidsbelangen niet met zich brengt dat zij gehouden is de herstructurering zodanig uit te voeren dat aan het belang van beperking/reductie van fijn stof maximaal wordt tegemoetgekomen ongeacht andere belangen. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.1 [appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft zijn vorderingen aangevuld met een subsidiaire vordering tot vergoeding van kosten en schade die hij lijdt als de weg niet met een rijstrook benedendijks en een rijstrook bovendijks wordt aangelegd, waaronder waardevermindering van zijn woning en alle kosten met betrekking tot een verhuizing.
3.2 De Gemeente heeft aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat hij geen gronden of grieven heeft aangevoerd waaruit blijkt dat en waarom volgens hem het vonnis van de rechtbank onjuist is.
3.3 Het hof volgt de Gemeente hierin niet. In de memorie van grieven staan twee grieven. De eerste grief richt zich tegen
a. het oordeel van de rechtbank dat na de uitvoering van de herstructurering van de Rochussenstraat de voor 2010 gestelde grenswaarde voor fijn stof niet wordt overschreden (overweging 5.3 van het vonnis) en
b. het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente niet gehouden is de herstructurering zodanig uit te voeren dat aan het belang van beperking van fijn stof maximaal wordt tegemoetgekomen ondanks andere belangen (welke andere belangen [appellant] ook wel als “versiering langs de weg” of “opleuken” duidt) (overweging 5.6 in het vonnis).
De tweede grief richt zich tegen het ontbreken van een oordeel van de rechtbank over parkeerplaatsen, waarbij [appellant] heeft aangevoerd dat de Gemeente minder parkeerplaatsen tot stand wil brengen, zonder oplossing voor bustoerisme, en dat zij de ruimte op de ventweg niet overeenkomstig de voorgeschreven ruimte voor parkeren wil inrichten.
Naar het oordeel van het hof heeft de Gemeente – mede gezien hetgeen zij bij memorie van antwoord heeft aangevoerd – begrepen, althans moeten begrijpen, dat [appellant] met deze twee grieven tegen het vonnis is opgekomen.
4.1 In het kader van grief I stelt het hof het volgende voorop. Het ingenieursbureau van de Gemeente heeft in maart 2008 onderzoek gedaan naar de effecten op de luchtkwaliteit als gevolg van de door de Gemeente beoogde gebiedsontwikkeling ter plaatse van de Rochussenstraat. Dit onderzoek is blijkens het rapport uitgevoerd volgens de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, waarbij de huidige situatie (2008), 2010 en 2017 is onderzocht en getoetst aan de Wet luchtkwaliteit. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft het ingenieursbureau vastgesteld, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat de voor 2010 gestelde grenswaarde en plandrempel voor fijn stof na de uitvoering van de geplande herstructurering niet worden overschreden.
4.2 De Gemeente mocht naar aanleiding van deze bevindingen ervan uitgaan dat zij met herinrichting conform variant 1 geen normen ten aanzien van fijn stof zou overschrijden.
Dit zou anders kunnen zijn als de Gemeente aanleiding had om aan te nemen dat de vaststelling door haar ingenieursbureau onjuist was. Daartoe heeft [appellant] echter niet voldoende gesteld.
4.3 In het rapport van het ingenieursbureau is concreet aangegeven hoe de verkeersgegevens zijn aangeleverd en bepaald. [appellant] heeft de juistheid daarvan niet bestreden. [appellant] heeft wel gewezen op de door hem in het geding gebrachte brief van de GGD Rotterdam-Rijnmond van 4 juli 2007 en gesteld dat uit die brief blijkt dat de wettelijke normen voor luchtverontreinigende stoffen wel worden overschreden na uitvoering van het herinrichtingsplan van de Gemeente.
4.4 Naar het oordeel van het hof blijkt hetgeen [appellant] stelt niet uit de brief. In de in geding gebrachte brief staat slechts dat het aannemelijk is dat de voor stikstofdioxide vanaf 2010 geldende plandrempel (40 µg/m³) wordt overschreden ter hoogte van de woning van [appellant]. Blijkens die brief heeft de GGD dit niet vastgesteld. De GGD heeft het slechts aannemelijk geacht op basis van de gemiddelden in 2006 op verschillende locaties aan de Rochussenstraat en op basis van voorspellingen voor de toekomst. Niet blijkt op welke wijze (metingen, berekeningen, e.d.) tot deze aanname is gekomen en op grond van welke onderliggende gegevens. Voorts blijkt niet dat de GGD op enigerlei wijze rekening heeft gehouden met de herstructurering. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de GGD met juiste verkeersgegevens en de juiste rekenmodellen heeft gewerkt (de Gemeente heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de GGD niet de recente rekenmodellen gebruikte). Op grond van de bevindingen van de GGD kan dus ook niet worden aangenomen dat het onderzoek van het ingenieursbureau onjuist is en dat de plandrempel en grenswaarden na herinrichting conform het gekozen inrichtingsplan (variant 1) worden overschreden.
4.5 [appellant] heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat verschillende uitkomsten in rapportages van de GGD en van het ingenieursbureau van de Gemeente zijn ontstaan door verschillende aannames van onder andere de verkeersintensiteit. Door minder verkeer aan te nemen kan de Gemeente altijd de fijn stof norm ontgaan, aldus [appellant]. Dit betoog kan [appellant] niet baten. Er is niets gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het ingenieursbureau niet van de juiste verkeersintensiteit na herstructurering is uitgegaan. Er zijn ook geen feiten gesteld op grond waarvan anderszins kan worden vastgesteld dat de GGD wel en/of het ingenieursbureau niet met de juiste aannames, de juiste verkeersgegevens en de juiste rekenmodellen heeft gewerkt.
4.6 [appellant] heeft voorts aangevoerd dat de Gemeente hoe dan ook de voor het milieu meest gunstige variant moet uitvoeren, omdat moet worden afgewogen het toebrengen van lichamelijk letsel tegenover het opleuken voor bewoners aan de overkant van de Coolhaven.
Het hof overweegt dienaangaande dat uit de stellingen en stukken volgt dat de door de Gemeente voorgestane herinrichting geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit ten opzichte van de situatie vóórdat de Rochussenstraat werd gewijzigd. Niet blijkt dat de Gemeente met de herinrichting milieunormen overschrijdt. Met de voorgestane herinrichting brengt de Gemeente geen lichamelijk letsel toe.
Het (verder) beperken van een mogelijk nadelige invloed van gemotoriseerd verkeer op de gezondheid van bewoners, is slechts één van de belangen waarmee de Gemeente rekening kan houden. Andere belangen, zoals verkeersveiligheid, recreatiemogelijkheden en uitstraling van het stadsdeel, mogen eveneens worden meegewogen. Daarbij is de Gemeente niet verplicht om deze andere belangen als een ondergeschikt, los van welzijn en gezondheid staand, ‘opleuken’ te duiden, zoals [appellant] doet.
4.7 De eerste grief is ongegrond.
5.1 De tweede grief is gericht tegen het ontbreken van een oordeel van de rechtbank over vermindering van het aantal en soort (bus-) parkeerplaatsen. In zijn toelichting heeft [appellant] aangevoerd dat met het herinrichtingsplan niet het wettelijk voorgeschreven aantal parkeerplaatsen overblijft, waartoe hij heeft aangevoerd dat iedere woning recht heeft op een bepaalde parkeerruimte.
5.2 Deze grief treft geen doel. Een (algemeen) wettelijk voorgeschreven aantal parkeerplaatsen bestaat niet. Evenmin heeft in de Rochussenstraat iedere woning recht op een bepaalde parkeerruimte, zoals [appellant] stelt. De bepalingen in de Bouwverordening Rotterdam aangaande parkeergelegenheid (zoals artikel 2.5.30) gelden bij de toetsing van aanvragen van een bouwvergunning en niet bij de onderhavige herinrichting. Er is geen grond voor de vaststelling dat er te weinig parkeerplaatsen zijn. Daarnaast heeft de Gemeente het belang van parkeren meegewogen bij de keuze van het onderhavige herinrichtingsplan en zij was zich daarbij bewust van verdwijnen van parkeerplekken. Voor onrechtmatig handelen is onvoldoende gesteld.
6. De conclusie is dat de grieven falen. Het vonnis moet worden bekrachtigd. De vraag of [appellant] redelijk procesbelang heeft bij zijn primaire vordering kan onbesproken blijven. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2009;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 313,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J. Kramer en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2010 in aanwezigheid van de griffier.