Rolnummer: 22-002916-09
Parketnummer: 10-631138-08
Datum uitspraak: 27 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar [geboortejaar],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 17 maart 2010, 21 april 2010, 24 juni 2010, 30 juni 2010 en 13 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk
die [slachtoffer] van/over een balkon (gelegen op ongeveer 6,5 meter hoogte boven de begane grond) van een woning (gelegen aan de Gijsingstraat) geduwd en/of gegooid
of
die [slachtoffer] (terwijl zij onder invloed van verdovende middelen en/of alcohol verkeerde) met een scherp en/of puntig en/of stomp en/of zwaar voorwerp in/op/tegen/naar het lichaam en/of het hoofd gestoken en/of gehakt en/of gesneden en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt/getrapt
en aldus voor die [slachtoffer] een zodanig (levens)bedreigende situatie heeft/hebben geschapen dat zij geen andere uitweg zag dan hem, verdachte en/of diens mededaders, via de balustrade van het balkon te ontvluchten,
waarna/waardoor zij 6,5 meter naar beneden is gevallen of gesprongen en letsel heeft bekomen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
hij op of omstreeks 14 juni 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], (terwijl zij onder invloed van verdovende middelen en/of alcohol verkeerde) opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel, te weten snijwonden in het gezicht, althans op het hoofd en/of bloeduitstortingen op het hoofd en/of het lichaam heeft toegebracht, door opzettelijk meermalen, althans eenmaal (met kracht)
die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam te duwen en/of slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of
die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig en/of stomp en/of zwaar voorwerp op/tegen/naar/in het lichaam en/of het hoofd te steken en/of slaan,
waardoor die [slachtoffer] van/over het balkon (gelegen op ongeveer 6,5 meter hoogte, althans op de eerste verdieping) van een woning (gelegen aan de Gijsingstraat) naar beneden is gesprongen en/of gevallen en/of gedrongen,
terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
hij op of omstreeks 14 juni 2008, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, [slachtoffer], (terwijl zij onder invloed van verdovende middelen en/of alcohol verkeerde) heeft mishandeld, door meermalen, althans eenmaal (met kracht)
die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of
die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig en/of stomp en/of zwaar voorwerp op/tegen/naar/in het lichaam en/of het hoofd te steken en/of slaan
terwijl die [slachtoffer] hiervan pijn en/of letsel (te weten snijwonden in het gezicht en/of op het lichaam en/of bloeduitstortingen op het hoofd en/of het lichaam) heeft bekomen,
waardoor die [slachtoffer] van/over een balkon (gelegen op ongeveer 6,5 meter hoogte, althans op de eerste verdieping) van een woning (gelegen aan de Gijsingstraat) naar beneden is gesprongen en/of gevallen en/of gedrongen,
terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
hij in of omstreeks de periode van 13 juni 2008 tot en met 14 juni 2008 te Schiedam en/of te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
die [slachtoffer] geleid naar een auto (merk BMW) en/of
die [slachtoffer] geduwd en/of getrokken naar, althans in de richting van die auto en/of
die [slachtoffer] plaats laten nemen in die auto (op de achterbank met aan haar linkerzijde en rechterzijde een ander persoon) en/of
die [slachtoffer] te vervoeren en/of
die [slachtoffer] te geleiden naar een woning (aan de Gijsingstraat);
hij op of omstreeks 14 juni 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 40,11 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
ongeveer 72,18 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 14 juni 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, namelijk een nabootsing van een pistool, voorhanden heeft gehad.
In eerste aanleg is de verdachte van het (oorspronkelijk) eerste gedeelte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het (oorspronkelijk) tweede gedeelte van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, zoals nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Nu het hof op basis van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging dient te beslissen en tot een ander oordeel dan de rechtbank komt ten aanzien van de bewezenverklaring kan het vonnis waarvan beroep niet in stand blijven.
Dit laat onverlet dat het hof zich grotendeels in de door de rechtbank gebezigde bewijsoverwegingen kan vinden. In de navolgende overwegingen zal het hof dit tot uitdrukking brengen door het deels letterlijk overnemen van de desbetreffende bewoordingen van de rechtbank.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Verweer van de verdediging ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
Ter terechtzitting is namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit.
Daartoe heeft de raadsman met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde onder meer aangevoerd dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden dat de verdachte het slachtoffer van of over het balkon heeft geduwd.
Ook is er geen bewijs dat de verdachte snijwonden heeft toegebracht aan het slachtoffer.
Voorts is een causaal verband tussen de tenlastegelegde mishandeling en de eerst veel later plaatsgevonden hebbende val of sprong, zonder nadere gegevens, niet te leggen. Andere varianten, zoals waanideeën/hallucinaties ten gevolge van drugsgebruik in combinatie met alcohol zijn niet genoemd. Dit geldt ook voor de mogelijkheid dat het slachtoffer op de trampoline, welke zich op de begane grond bevond, heeft willen springen.
Tenslotte is als doodsoorzaak aangegeven herseninklemming, terwijl uit de stukken blijkt dat de doodsoorzaak is geweest hartstilstand door het afzetten van de (hart/long)apparatuur en niet duidelijk is of de herseninklemming zeker tot de dood zou hebben geleid.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van de vereiste wederrechtelijkheid nu de verdachte slechts dwang heeft uitgeoefend op het, onder invloed verkerende, slachtoffer teneinde haar uit een gevaarzettende situatie te halen.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het navolgende vast.
In de avond en nacht van 13 op 14 juni 2008 is de verdachte op zoek gegaan naar het slachtoffer. Naar eigen zeggen heeft de verdachte dit gedaan op verzoek van de moeder van het slachtoffer, maar dit wordt door de moeder weersproken. De verdachte heeft bij zijn zoektocht naar het slachtoffer derden ingeschakeld die onder meer de auto hebben gereden en per telefoon hebben geïnformeerd naar de verblijfplaats van het slachtoffer. Die derden (meer in het bijzonder medeverdachte [medeverdachte 1]) hebben op een zeker moment het slachtoffer gelokaliseerd in Schiedam. De verdachte heeft zich vervolgens naar de locatie laten rijden. [medeverdachte 1] is daar uitgestapt en heeft het slachtoffer gevonden. Het slachtoffer, in de veronderstelling dat zij drugs zou krijgen, is naar de auto gelopen. Het slachtoffer is vervolgens onder dwang van de verdachte ingestapt. Het slachtoffer had op dat moment geen uiterlijke verwondingen. In de auto heeft zij aangegeven naar haar broer te willen en dus niet met de verdachte mee te willen. Desondanks heeft de verdachte haar meegenomen met de auto, van Schiedam naar zijn woning in Rotterdam. Daar aangekomen is de verdachte met het slachtoffer zijn woning ingegaan, vergezeld van medeverdachte [medeverdachte 2]. Daar is een ruzie ontstaan tussen het slachtoffer en de verdachte. Buren hebben het slachtoffer horen gillen, huilen en jammeren. Dat geldt ook voor de moeder van het slachtoffer en de getuige [getuige 1], die beiden door de telefoon het slachtoffer op de achtergrond hebben horen roepen en/of huilen. In de woning heeft de verdachte het slachtoffer, deels nog in bijzijn van [medeverdachte 2], verbaal - door zeer kwetsende opmerkingen over de familie van het slachtoffer te maken - en fysiek - door het afknippen of -snijden van de haren - vernederd en ernstig mishandeld door onder meer met een bijltje in haar gezicht en op haar lichaam te slaan. Op een zeer groot aantal plaatsen verspreid door de woning zijn bloedsporen van het slachtoffer aangetroffen.
De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer, terwijl zij het bijltje in haar rechterhand hield, zichzelf heeft verwond. Het hof acht dit, alleen al gezien de plek van de verwondingen (te weten in het gezicht, op de borst, de rechterschouder en rechteronderarm) niet aannemelijk. Waar slechts de verdachte en het slachtoffer op dat moment in de kamer aanwezig zijn geweest, kan het niemand anders dan de verdachte zijn geweest die het slachtoffer op deze wijze heeft mishandeld. Tenslotte is het slachtoffer onder de douche terechtgekomen, waarna de verdachte haar natte en bebloede kleren in een zak heeft gedaan en deze op de kamer van [medeverdachte 2] onder diens bed heeft geplaatst.
Het slachtoffer is nadien naakt van het balkon, van een hoogte van circa 6,5 meter, gevallen of gesprongen en in de tuin van de buren terechtgekomen. De gevolgen van die val hebben, enkele dagen later, haar overlijden veroorzaakt.
Uit het vorenstaande volgt dat het slachtoffer tegen haar wil door de verdachte in de auto is meegenomen en naar zijn woning gebracht. Dat hij dit heeft gedaan om het slachtoffer uit een voor haar gevaarlijke situatie te halen vindt geen steun in het dossier en is ook, gelet op de zoektocht van de verdachte naar het slachtoffer, niet aannemelijk. Er was derhalve sprake van een wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
Uit het vorenstaande volgt eveneens dat tijdens deze vrijheidsberoving op het slachtoffer op vernederende wijze verbaal en fysiek geweld is uitgeoefend. Gelet op de bovengeschetste omstandigheden kan het niet anders dan dat het slachtoffer aan de vernedering en het geweld heeft willen ontkomen door via het balkon te vluchten, met de fatale val als gevolg. Directe aanleiding daarvoor acht het hof het bewezenverklaarde fysieke geweld, zodat een causaal verband tussen de dood van het slachtoffer en het handelen van de verdachte aanwezig is.
Dat het slachtoffer onder invloed van verdovende middelen en alcohol verkeerde staat vast. Dat er, als gevolg van deze middelen, sprake zou zijn geweest van waanideeën/hallucinaties die hebben geleid tot de fatale val of sprong is, gelet op de inhoud van het dossier en de ter terechtzitting van het hof van 21 april 2010 afgelegde verklaring van de deskundige W. Best, niet aannemelijk.
Dat geldt evenzeer voor het betoog van de raadsman dat het slachtoffer -naakt- op de trampoline zou hebben willen springen.
Ten aanzien van het verweer dat de doodsoorzaak is geweest een hartstilstand door het afzetten van de (hart/long)apparatuur overweegt het hof dat hiertoe is overgegaan nadat was gebleken dat bij het slachtoffer sprake was van ernstige schade aan de hersenen (er waren geen hersenstamreacties) en een zeer slechte prognose.
Gelet op deze omstandigheden is er een causaal verband tussen de, door de val of sprong veroorzaakte, hersenschade en de dood van het slachtoffer.
De vraag of aan de verdachte de dood van het slachtoffer ook redelijkerwijs als gevolg van zijn gedragingen kan worden toegerekend wordt door het hof bevestigend beantwoord. Daarbij neemt het hof in aanmerking de wederrechtelijke vrijheidsberoving welke aan de mishandeling vooraf is gegaan, alsmede de overige bovengenoemde omstandigheden waaronder de mishandeling heeft plaatsgevonden. De verdachte moet zich hebben gerealiseerd dat het slachtoffer onder deze omstandigheden aan hem zou willen en trachten te ontkomen. Het feit dat het slachtoffer zich op voornoemde wijze heeft onttrokken aan de situatie komt dan ook volledig voor rekening van de verdachte. De verdachte heeft aldus bewust de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge van die vlucht zou komen te overlijden aanvaard.
Het vorenstaande houdt in dat alle verweren worden verworpen.
Overweging ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde
Zowel de raadsman van de verdachte als de advocaat-generaal heeft ter zitting aangegeven zich volledig te kunnen vinden in de door de rechtbank geformuleerde bewezenverklaring van het onder 3 en 4 tenlastegelegde. Ook het hof kan zich vinden in deze bewezenverklaring, zodat dienovereenkomstig zal worden beslist.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2008 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
die [slachtoffer] (terwijl zij onder invloed van verdovende middelen en alcohol verkeerde) met een scherp en/of stomp voorwerp tegen het lichaam en het hoofd geslagen
en aldus voor die [slachtoffer] een zodanig (levens)bedreigende situatie geschapen dat zij geen andere uitweg zag dan hem, verdachte, via de balustrade van het balkon te ontvluchten,
waarna zij 6,5 meter naar beneden is gevallen of gesprongen en letsel heeft bekomen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
hij in de periode van 13 juni 2008 tot en met 14 juni 2008 te Schiedam en te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en zijn mededaders met dat opzet
die [slachtoffer] geleid naar een auto (merk BMW) en
die [slachtoffer] plaats laten nemen in die auto (op de achterbank met aan haar linkerzijde en rechterzijde een ander persoon) en
die [slachtoffer] vervoerd en
die [slachtoffer] geleid naar een woning (aan de Gijsingstraat);
hij op 14 juni 2008 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 40,11 gram heroïne (diacetylmorfine) en/of
ongeveer 72,18 gram, cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op 14 juni 2008 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, namelijk een nabootsing van een pistool, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag van zijn toenmalige (ex-)vriendin. Eveneens heeft hij voorafgaand daaraan haar wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd. De verdachte heeft het slachtoffer onder dwang laten plaatsnemen in een auto en heeft haar vervolgens meegenomen naar zijn woning. Vervolgens is er ruzie ontstaan tussen hen beiden en heeft de verdachte het slachtoffer gedurende langere tijd vernederd en ernstig mishandeld door haar onder meer met een bijltje tegen haar hoofd en lichaam te slaan. Het slachtoffer voelde zich uiteindelijk genoodzaakt aan de verdachte te ontkomen op een wijze die uiteindelijk tot haar dood heeft geleid.
Dit betreffen ernstige feiten, waarvan de gevolgen op geen enkele wijze meer ongedaan kunnen worden gemaakt.
Het slachtoffer is door de verdachte het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden zullen de gevolgen van dit verlies altijd moeten dragen, zoals ook door de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep tot uitdrukking is gebracht. Daarnaast schokt een feit als het onderhavige de rechtsorde en veroorzaakt het heftige gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van zowel heroïne als cocaïne. Zoals algemeen bekend is, vormen heroïne en cocaïne een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het in veel gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan.
Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van verdovende middelen als cocaïne. Het bezit van dergelijke verdovende middelen dient derhalve tegengegaan te worden.
Tot slot heeft de verdachte een namaakpistool, dat geschikt was voor bedreiging of afdreiging, voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens of daarop gelijkende voorwerpen brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee en verhoogt de kans op gewelds- en/of vermogensdelicten en moet daarom krachtig worden bestreden.
Naar het oordeel van het hof kan op deze feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2010, is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van onder meer geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De verdachte is psychologisch en psychiatrisch onderzocht. De psycholoog drs. J.J. van der Weele concludeert in zijn rapport van 26 augustus 2010 dat er bij de verdachte geen sprake was en is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De psychiater I.C. Post concludeert in haar rapport van 26 augustus 2010 dat er bij de verdachte geen sprake was en is van een ziekelijke stoornis. Er was en is mogelijk wel sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, maar dan kan niet met zekerheid worden gediagnosticeerd. De psycholoog concludeert tot volledige toerekeningsvatbaarheid, de psychiater concludeert dat met zeer grote voorzichtigheid gesteld kan worden dat de verdachte niet verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
Op grond van het vorenstaande acht het hof geen omstandigheden aanwezig die aan de strafbaarheid van de verdachte in de weg staan.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 4.611,52.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag EUR 4.611,52.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij onvoldoende aangetoond dat de gestelde materiële schade ten volle is geleden en dat deze schade tot de gestelde hoogte een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal door het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden bepaald op EUR 3.000,-, in welk bedrag de door de benadeelde partij gestelde reiskosten volledig zijn begrepen, en derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond voor het overige materiële schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 3.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot het gevorderde bedrag van
EUR 3.000,- (drieduizend euro),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 3.000,00 (drieduizend euro)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. R. van den Bosch.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 september 2010.
Mr. L.F. Gerretsen-Visser is buiten staat dit arrest te ondertekenen.