ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7311

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000771-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in het openbaar bij zich hebben van een geladen vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1985 op de Nederlandse Antillen en thans zonder vaste woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van het in het openbaar bij zich hebben van een geladen vuurwapen. De feiten vonden plaats op 10 april 2009 te Rotterdam, waar de verdachte samen met anderen een straatroof heeft gepleegd. De verdachte heeft ontkend de straatroof te hebben gepleegd, maar heeft wel bekend het wapen voorhanden te hebben gehad. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de straatroof, omdat er onvoldoende bewijs was om hem te veroordelen. De belastende verklaringen van medeverdachten en getuigen werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd. Echter, het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het wapen, een pistool van BBM model 315 AUTO, kaliber 6.35 mm, met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de zaak. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de tijd in voorarrest de nieuwe straf overschrijdt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000771-10
Parketnummers: 10-701089-09 en 10-660143-07 (TUL)
Datum uitspraak: 24 augustus 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats](Nederlandse Antillen) op
[geboortedag] 1985,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 augustus 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2009 te Rotterdam op de openbare weg, [straatnaam], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een koningsketting, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen en/of voorhouden aan die [slachtoffer] van een of meer op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) en/of
- (vervolgens) doorladen van, althans maken van doorladende bewegingen met, dat / die op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) en/of
- toevoegen aan die [slachtoffer] van de woorden "doe die ketting af" en/of "doe die ketting uit, wil je soms dood, moet ik je soms doodschieten", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- (met kracht) trekken aan die ketting;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2009 te Rotterdam een wapen als bedoeld in de zin van artikel 1 onder 3 jo artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1, te weten een pistool, van BBM model 315 AUTO, kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad met voor dat wapen geschikte munitie, te weten 07 kogelpatronen 6,35 mm met bodemstempel S&B.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in eerste aanleg ingediende vordering tot schadevergoeding is derhalve in appel niet meer aan de orde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd onder aanvulling van een bewijsmiddel, te weten de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting van bepaalde uiterlijke kenmerken van de verdachte.
Standpunt van de verdachte en de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend de onder 1 tenlastegelegde straatroof te hebben gepleegd. De raadsman van de verdachte heeft verweer gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend het onder 2 tenlastegelegde feit te hebben gepleegd. De raadsman heeft geen verweren gevoerd ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Het oordeel van het hof
Hoewel het dossier voor de verdachte belastend materiaal bevat, kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte één van de personen is die het onder 1 tenlastegelegde feit hebben begaan.
Anders dan de rechtbank en het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat aan de voor de verdachte belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte], die -evenals de verdachte- rond het tijdstip waarop de straatroof plaatsvond in de buurt van de plaats delict was, onvoldoende gewicht kan worden toegekend. Deze medeverdachte heeft immers in zijn verklaring de verdachte belast en daarmee zichzelf ontlast.
Aan de herkenning van verdachte door aangever en de getuige [getuige] op basis van één enkele foto kan naar het oordeel van het hof in dit geval eveneens weinig gewicht worden toegekend. Het hof overweegt dienaangaande dat een enkelvoudige fotoconfrontatie is gehouden terwijl aangever en de getuige slechts een globaal signalement van de daders hadden gegeven en er sprake was van voor de waarneming ongunstige omstandigheden (de straatroof vond plaats na het invallen van de duisternis, terwijl voorts een dergelijke bedreigende situatie doorgaans heftige emoties veroorzaakt). Voorts valt -zoals door de raadsman is betoogd- niet uit te sluiten dat de omstandigheid dat aangever kort na de straatroof een politieagent achter de verdachte aan heeft zien rennen van invloed is geweest op die herkenning.
De belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de beide fotoherkenningen zijn -ook in samenhang bezien- van onvoldoende overtuigend gewicht om een bewezenverklaring te kunnen dragen.
De verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting in hoger beroep wisselend verklaard en zichzelf voorts belast door bij het zien van de politie op 10 april 2009 op de vlucht te slaan. Met betrekking tot die vlucht heeft de verdachte evenwel van meet af aan een alternatieve, -naar het oordeel van het hof- niet-ongeloofwaardige verklaring gegeven, te weten dat hij toen een vuurwapen bij zich droeg en vreesde dat hij daarmee in de problemen zou komen. Voor het overige kan, gelet op het feit dat het dossier geen mogelijkheden bevat om de verklaringen van de verdachte te verifiëren, naar het oordeel van het hof evenmin worden vastgesteld dat er sprake is van kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte.
Nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, behoort de verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het onder 2 tenlastegelegde feit zoals hierna bewezen verklaard heeft bekend, volstaat het hof met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 augustus 2010.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond, [nummer 1], d.d. 11 april 2009, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende het relaas van voornoemde verbalisanten.
3. Het omschrijvingsproces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, [nummer 2], d.d. 15 april 2009, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], inhoudende het relaas van voornoemde verbalisant.
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 april 2009 te Rotterdam een wapen in de zin van artikel 1, onder 3º, jo. artikel 2, lid 1, Categorie III, onder 1º, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van BBM, model 315 AUTO, kaliber 6.35 mm, voorhanden heeft gehad met voor dat wapen geschikte munitie, te weten 07 kogelpatronen 6,35 mm met bodemstempel S&B.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsook op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in het openbaar bij zich hebben van een geladen vuurwapen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Hiertegen dient streng te worden opgetreden.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juli 2010 is de verdachte meermalen onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is -alles overwegende- van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 6 november 2007 onder parketnummer 10-660143-07 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met bevel dat een gedeelte van die gevangenisstraf, te weten 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en de bijzondere voorwaarde zoals omschreven in voornoemd vonnis.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder 2 bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is derhalve in beginsel toewijsbaar.
Het hof ziet evenwel aanleiding om de vordering af te wijzen nu de duur van de door de verdachte in de onderhavige strafzaak ondergane voorlopige hechtenis de duur van de bij dit arrest op te leggen gevangenisstraf in aanzienlijke mate overschrijdt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 6 november 2007 onder parketnummer 10-660143-07 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. G.P.A. Aler en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 augustus 2010.