Rolnummer: 22-001635-10
Parketnummer: 13-442797-08
Datum uitspraak: 14 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
meervoudige kamer voor strafzaken
zittinghoudende te 's-Gravenhage
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 november 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Leiden op [dag]1953,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 augustus 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2008 te Amsterdam opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1931,79 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep en/of ongeveer 2,28 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijke vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substantie zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 augustus 2008 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1931,79 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn woning bijna twee kilo hennep aanwezig gehad. Deze hennep was onder meer bestemd om als genotsmiddel te worden gebruikt, zowel door de verdachte zelf als door anderen, maar de hennep diende ook en in overwegende mate als grondstof voor de vervaardiging van een extract dat volgens de verdachte als medicijn tegen verschillende aandoeningen door zijn (potentiële) afnemers zou kunnen worden gebruikt.
Waar het die laatste bestemming aangaat, bestaat er bij het hof geen twijfel over dat bij de verdachte, bezien vanuit zijn perspectief en overtuiging, de beste intenties hebben voorgezeten en dat voor hem ook overigens het winstoogmerk, voor zover al aanwezig, niet voorop heeft gestaan.
Het hof dient echter ook te benadrukken dat er gezondheidsrisico's kleven aan het verstrekken van het door de verdachte als zodanig aangeduide medicijn - dat blijkens zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring voor een kwetsbare doelgroep, meer in het bijzonder (ernstig zieke) kankerpatiënten, is bestemd - aangezien de hennep niet onder geconditioneerde omstandigheden tot een extract wordt bewerkt. Daarenboven moeten de afnemers van dat extract - aldus de verdachte, die onder meer ook heeft verklaard dat hoge doses THC, naar niet algemeen bekend is, kankercellen aanvalt - zelf experimenteren om het THC-gehalte te bepalen waarbij de medicinale werking van het extract voor hen optimaal is, zonder dat zij daarbij, zo voegt het hof daaraan toe, onder adequate medisch-wetenschappelijke begeleiding en controle staan.
Bij dat alles komt nog dat de handelwijze van de verdachte tot overlast, in ieder geval stankoverlast, voor de buurtbewoners leidt. De hennep, die de verdachte op 27 augustus 2008 in zijn woning aanwezig had, is aldaar aangetroffen naar aanleiding van een klacht van één van de buurtbewoners, die ook nadelige fysieke gevolgen van de met de hennep gepaard gaande stank ondervond.
Niet alleen de in het voorafgaande vooropgestelde goede bedoelingen van de verdachte, maar ook de geschetste risico's en overlast behoren naar het oordeel van het hof mee te wegen bij de vraag welke strafrechtelijke reactie in deze passend en geboden is. Het hof houdt daarbij wel voor ogen dat het opzettelijk verstrekken van hennep niet ten laste is gelegd en dat niet het opzettelijk bewerken - waarvoor ten aanzien van de ten laste gelegde datum van 27 augustus 2008 ieder bewijs ontbreekt - maar het opzettelijk aanwezig hebben van hennep bewezen is verklaard.
Met name deze laatste vaststelling heeft het hof tot het oordeel geleid dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, als door de advocaat-generaal gevorderd, in deze geen passende en geboden strafrechtelijke reactie vormt, ook niet indien in aanmerking wordt genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 augustus 2010 voorafgaande aan 27 augustus 2008 tweemaal en ook nadien nog eenmaal, telkens in 2008, voor overtreding van een in artikel 3 van de Opiumwet neergelegd verbod is veroordeeld. Afgaande op dat uittreksel hadden (ook) deze veroordelingen geen betrekking op het opzettelijk verstrekken dan wel het opzettelijk bewerken van hennep.
De laatste veroordeling dateert van 3 december 2008. Aan de verdachte is toen, naast een werkstraf van 30 uren, voor het eerst een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd en wel voor de duur van één week, met een proeftijd van twee jaren. Die veroordeling is inmiddels onherroepelijk geworden. Bedoelde proeftijd is pas betrekkelijk kort geleden ingegaan en loopt nog tot 15 maart 2012. Het hof koestert niet de verwachting dat van het thans nogmaals opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf een extra - met name: speciaal - preventieve werking uitgaat en acht een dergelijke straf vanuit dat oogpunt ook overigens niet noodzakelijk, aangezien de verdachte sedert de veroordeling van
3 december 2008 niet meer voor een soortgelijk strafbaar feit met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof is dan ook - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 (veertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. Chr.A. Baardman, in bijzijn van de griffier mr. J.J. Prins.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 september 2010.