GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.012.339/01
Rolnummer rechtbank : 282739 / HA ZA 07-651
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 29 juni 2010
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
zetelend te 's-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. W. Heemskerk te 's-Gravenhage,
1. Coöperatie Pigture Group U.A. (voorheen: Coöperatieve Varkens K.I. Limburg U.A.), hierna te noemen: Pigture,
2. Varkens K.I. Nederland B.V. (voorheen: Varkens K.I. Noord-Brabant B.V.), hierna te noemen: Varkens K.I.,
3. Topigs Nederland B.V., hierna te noemen: Topigs Nederland,
alle gevestigd te Vught,
geïntimeerden,
hierna tezamen te noemen: geïntimeerden,
procesadvocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage.
Bij dagvaarding van 8 augustus 2008 is de Staat in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 juni 2008, door de rechtbank 's-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven, met producties, heeft hij zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd. Bij memorie van antwoord, met producties, hebben geïntimeerden de grieven bestreden. De Staat heeft bij akte uitlating producties op de producties gereageerd. Op 20 mei 2010 hebben partijen hun zaak mondeling doen bepleiten, de Staat door mr. Heemskerk voornoemd en geïntimeerden door mr. A.M.H.C. Coppens, advocaat te Roermond, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Geen grieven zijn gericht tegen de weergave van de feiten onder 2. van het bestreden vonnis. Daarom gaat ook het hof van deze feiten uit. Met in achtneming daarvan gaat het in deze zaak om het volgende.
1.2 Pigture en Varkens K.I. exploiteren ieder een station voor kunstmatige inseminatie van varkens (hierna: K.I.-station). Zij zijn gespecialiseerd in het winnen van berensperma, het leveren van dit sperma aan varkenshouders en het verrichten van inseminatie bij varkens. Topigs Nederland levert beren aan de K.I.-stations. Voor iedere dosis sperma die van een door haar geleverde beer afkomstig is, ontvangt zij van het K.I.-station een heffingsbedrag.
1.3 In februari 1997 is in Noord-Brabant klassieke varkenspest uitgebroken die zich uitbreidde tot een epidemie. Deze epidemie werd bestreden met een transportverbod en het ruimen van grote aantallen varkens. Bovendien heeft de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 2 juni 1997 voor een beperkt gebied een fokverbod uitgevaardigd met de Regeling fokverbod varkens I (Stcrt. 1997, 101). Op 12 juni 1997 is deze regeling gewijzigd (Stcrt. 1997, 110). Op 24 juni 1997 is het gebied waarvoor een fokverbod gold uitgebreid met de Regeling fokverbod varkens II (Stcrt. 1997, 118). Op 12 november 1997 zijn deze beide ministeriële regelingen ingetrokken (Strcrt. 1997, 218).
1.4 Bij uitspraken van 3 augustus 2001 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven de Regeling fokverbod varkens II onverbindend verklaard omdat de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren daarvoor geen grondslag bood (hierna: de CBb-uitspraken) (LJN: AB5295). Tussen partijen is niet in geschil dat daardoor ook de Regeling fokverbod varkens I als onverbindende regeling beschouwd moet worden.
1.5 De Staat is met de sector in overleg getreden naar aanleiding van ingediende claims tot schadevergoeding. Daaruit is een schaderegeling voortgekomen die niet op geïntimeerden van toepassing is.
2.1 In dit geding hebben geïntimeerden gevorderd: -1- een verklaring voor recht dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het bij de Regeling fokverbod varkens I of II ingestelde fokverbod en -2- een veroordeling tot vergoeding aan hen van deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.2 De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Primair heeft hij aangevoerd dat de geschonden norm niet de (vermogens)belangen van geïntimeerden beoogt te beschermen, zodat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste, en subsidiair dat de 'indirecte' schade van geïntimeerden niet redelijkerwijs als gevolg van de uitvaardiging van de fokverboden aan de Staat kan worden toegerekend.
2.3 De rechtbank heeft het primaire verweer verworpen en het subsidiaire verweer grotendeels laten rusten omdat dit in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, toegewezen.
3.1 In hoger beroep heeft de Staat een beroep gedaan op de verjaring van de vordering van Varkens K.I. en Topigs Nederland. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vordering is verjaard door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag volgend op die waarop geïntimeerden zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden, zijnde op 3 respectievelijk 24 juni 1997, althans vóór 12 november 1997. Alleen Pigture heeft volgens de Staat de verjaring tijdig gestuit vóór de dagvaarding in deze zaak op 12 februari 2007. De eerste grief van de Staat ziet hierop.
3.2 Geïntimeerden hebben tegen deze grief aangevoerd dat de verjaringstermijn pas een aanvang heeft genomen op 3 augustus 2001, zijnde de datum van de CBb-uitspraken, en dat zij tijdig vóór 3 augustus 2006 de verjaring ook ten aanzien van Varkens K.I. en Topigs Nederland hebben gestuit. Ter onderbouwing hiervan hebben zij brieven overgelegd van de CVZ-Groep b.v. (later Pigture Group b.v. geheten) aan de Staat d.d. 4 september 2001, 14 december 2001 en 19 juli 2002 en een brief van de Staat aan CVZ-Groep b.v. van 14 juni 2002.
3.3 Vast staat dat op grond van de artikelen 3:310, eerste lid, en 3:319 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de onderhavige vordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, tenzij de verjaring is gestuit en dat door stuiting een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren begint te lopen.
3.4 Tussen partijen is niet in geschil dat de verjaring op 12 februari 2007 (door de dagvaarding in eerste aanleg) is gestuit indien de verjaringstermijn toen nog niet was voltooid. Tussen partijen is in geschil of de verjaring van de vorderingen van Varkens K.I. en Topigs Nederland door de brieven van 4 september 2001, 14 december 2001 en 19 juli 2002 is gestuit. Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
3.5 In de brief van 4 september 2001 (met bijlage) schrijft CVZ-Groep b.v. aan de Staat dat zij als 100% aandeelhouder van Varkens K.I. en twee fokkerijorganisaties die thans zijn opgegaan in Topigs Nederland, ƒ 1.283.047,- schade heeft geleden als gevolg van de instelling van het fokverbod en dat de CVZ-groep b.v. de Staat voor die schade aansprakelijk stelt. Zij schrijft dat Varkens K.I en de twee fokkerijorganisaties onder haar ressorteren en berekent haar schade door de door deze maatschappijen geleden schade bij elkaar op te tellen. Zij verzoekt het door haar gevorderde schadebedrag uit te betalen op het bankrekeningnummer van haarzelf (CVZ-Groep b.v.). Zij schrijft niet dat zij de schade claimt namens haar dochtermaatschappijen en zij kondigt in deze brief niet aan dat de dochtermaatschappijen als schuldeisers jegens de Staat kunnen, zullen of willen gaan optreden. Uit de brief volgt niet anders dan dat CVZ-Groep b.v. als 100% aandeelhoudster, schuld eist.
De brief van 14 december 2001 verwijst slechts naar de brief van 4 september 2001 en verzoekt om een reactie. Hierin brengt CVZ-Groep b.v. geen andere schuldeisers naar voren.
Daarna heeft de Staat op 14 juni 2002 een brief aan CVZ-Groep geschreven die begint met: "Namens verschillende cliënten heeft u verzocht om vergoeding van schade die door uw cliënten zou zijn geleden ten gevolge van de Regeling fokverbod (...)". Uit de verdere inhoud van deze brief valt af te leiden dat de brief een standaardbrief is, die niet specifiek voor CVZ-Groep b.v. is geschreven, maar kennelijk voor de vertegenwoordigers van de varkenshouders. Bij brief van 19 juli 2002 antwoordt Pigture Group b.v. (voorheen CVZ-Groep b.v.) dat de schade niet is ingediend namens haar cliënten, waarmee Pigture Group b.v. de individuele varkenshouders bedoelt, maar namens de organisatie zelf. Pigture Group b.v. schrijft dat binnen haar organisatie een aantal bv's schade hebben geleden en dat Pigture Group b.v. deze schade op het ministerie wil verhalen. Ook in deze brief wordt de Staat voor de schade "van de organisatie zelf" aansprakelijk gesteld. "De organisatie" betreft één schuldeiser, eerder aangeduid als de 100% aandeelhoudster van Varkens K.I. en (thans) Topigs Nederland, en is de moedermaatschappij (CVZ-Groep b.v. / Pigture Group b.v.). Deze schuldeiser is een andere dan Varkens K.I. en Topigs Nederland en heeft als aandeelhoudster een andere (minder directe) schade dan haar dochtermaatschappijen.
Gelet op het voorgaande hebben de brieven van CVZ-Groep b.v. / Pigture Group b.v. niet de verjaring van de onderhavige vorderingen van Varkens K.I. en Topigs Nederland gestuit.
3.6 Omdat de verjaring niet is gestuit waren de vorderingen van Varkens K.I. en Topigs Nederland op 12 februari 2007 verjaard. Het hof kan bij dit oordeel in het midden laten of de verjaringstermijn is aangevangen met de fokverboden in 1997 (standpunt van de Staat) of met de uitspraken van het CBb in augustus 2001 (standpunt van geïntimeerden). In beide gevallen waren meer dan vijf jaren verlopen ten tijde van de dagvaarding op 12 februari 2007.
3.7 Het voorgaande betekent dat de eerste grief van de Staat slaagt en het vonnis moet worden vernietigd voor zover de vorderingen van Varkens K.I. en Topigs Nederland zijn toegewezen. Het hof zal de overige grieven daarom slechts beoordelen voor zover zij het geding tussen de Staat en Pigture betreffen. Dat brengt met zich dat de vierde grief en een deel van de vijfde grief geen afzonderlijke bespreking behoeven, omdat zij alleen zien op de schadevergoeding aan Topigs Nederland.
4.1 De tweede, derde, vijfde - voor zover nog van belang - en zesde grief van de Staat betreffen het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW. Met deze grieven, die het hof gezamenlijk zal bespreken, komt de Staat op tegen het oordeel van de rechtbank dat de bescherming die met het legaliteitsbeginsel is beoogd, zich niet alleen uitstrekt tot varkensfokkers wiens bedrijven binnen het toepassingsgebied van de Regelingen waren gelegen en die rechtstreeks door een tot hen gerichte onverbindende wetsbepaling zijn getroffen (varkenhouders), maar ook tot het buiten het gebied gelegen K.I.-station van Pigture, als bedrijf waarvan te voorzien was dat zij indirect door het verbod zou worden geraakt. De Staat bestrijdt dat de onverbindende fokverboden (mede) waren gericht tot de bedrijven die aan varkenshouders binnen het toepassingsgebied berensperma afleverden of daar inseminaties verrichtten. De schade van Pigture is volgens de Staat niet het gevolg van de onrechtmatig uitgevaardigde Regelingen zelf, maar van het feit dat voor varkensfokkers in het aangewezen gebied een (achteraf onverbindend) fokverbod gold. Het niet mogen uitvaardigen van de Regelingen beschermt Pigture niet, omdat de Regelingen niet voor haar golden en haar schade slechts is afgeleid van de binnen het gebied gelegen varkenshouders, aldus de Staat. Het verbod tot aflevering van sperma, dat wel ook betrokken kan worden op toeleveranciers, miste volgens de Staat zelfstandige betekenis. Het hof overweegt het volgende.
4.2 Pigture maakt haar bedrijf van de varkensfokkerij. Zij fokt de biggen weliswaar niet op, maar zij richt zich wel volledig op het beginstadium van het fokken: de selectie en winning van het genetisch materiaal - het sperma - en de kunstmatige inseminatie daarmee. Dat is haar kernactiviteit. Een groot aantal bedrijven waaraan zij sperma leverde en waar zij insemineerde lag binnen het door de Regelingen bestreken gebied. Wanneer voor dat gebied verboden worden uitgevaardigd die (mede) handelingen met sperma en inseminatie in dat gebied verbieden, treft dit Pigture dus rechtstreeks.
Met de Regelingen fokverbod varkens I en II werd het voor handen hebben, in voorraad hebben, bewaren, opslaan, gebruiken, ontvangen en afleveren van sperma en het insemineren op een bedrijf met varkens binnen het betrokken gebied verboden. Ook het vervoer van sperma binnen en vanuit het betrokken gebied werd verboden. Door deze verboden mocht Pigture haar sperma niet meer op een varkensbedrijf binnen het gebied afleveren of daar laten bewaren, opslaan of gebruiken. Pigture kon feitelijk door deze verboden niets meer met haar sperma doen of laten doen binnen het gebied waar zij dat voorheen wel kon en deed. Daardoor kwam haar kernactiviteit binnen dat gebied stil te liggen. Aldus werd zij rechtstreeks door de in de Regelingen neergelegde verboden getroffen. Het legaliteitsbeginsel biedt ook bescherming aan Pigture tegen de schade die zij als bedrijf door de verboden heeft geleden.
4.3 De rechtbank heeft terecht het beroep van de Staat op artikel 6:163 BW afgewezen. De grieven zijn ongegrond. Met het uitvaardigen van de Regelingen fokverbod varkens I en II heeft de Staat onrechtmatig jegens Pigture gehandeld. Hij moet de daardoor bij Pigture ontstane schade vergoeden. Omdat de mogelijkheid bestaat dat Pigture door het onrechtmatig handelen schade heeft geleden is haar vordering tot vergoeding van haar schade, op te maken bij staat, toewijsbaar.
5.1 De zevende en laatste grief van de Staat richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat het verweer van de Staat dat het ingevolge artikel 6:98 BW vereiste nader causaal verband ontbreekt, in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen. De Staat acht het doelmatig dit verweer thans te beoordelen.
5.2 Het hof volgt de grief niet. In de schadestaatprocedure kan aan de hand van de aldaar opgegeven schadecijfers (zoals de in de brief van 29 augustus 2001 genoemde cijfers voor minder sperma leveranties en voor minder inseminatieverrichtingen) voor ieder deel van de claim worden beoordeeld in hoeverre Pigture de schade daadwerkelijk zelf heeft geleden en in hoeverre zij de schade in die tijd ook zonder de onverbindende Regelingen zou hebben geleden (gelet op bijvoorbeeld het destijds voor klanten van Pigture eveneens geldende varkensvervoerverbod). Ook de mate van schadebeperkingsmogelijkheden en -plichten van Pigture kunnen bij de begroting van de schadeposten worden beoordeeld. In de schadestaatprocedure kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden die zich rond de schadeposten voordoen.
6.1 De conclusie is dat het vonnis van de rechtbank voor zover gewezen tussen Pigture en de Staat zal worden bekrachtigd. Het hof zal de Staat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
6.2 In het geding tussen de Staat enerzijds en Varkens K.I. en Topigs Nederland anderzijds zal het hof de proceskostenveroordeling van de eerste aanleg in stand laten en voor de proceskostenveroordeling in hoger beroep aansluiten bij het geding tussen de Staat enerzijds en Pigture anderzijds. De Staat heeft immers pas in hoger beroep een beroep op verjaring gedaan en voor de procedure tegen Varkens K.I. en Topigs Nederland heeft de Staat in hoger beroep geen afzonderlijke proceskosten gemaakt naast die voor de procedure tegen Pigture.
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen Pigture en de Staat, en de proceskostenveroordeling;
- vernietigt het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen Varkens K.I. en Topigs Nederland als eiseressen en de Staat als gedaagde, behoudens de proceskostenveroordeling, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van Varkens K.I. en Topigs Nederland af;
- veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden tot op heden begroot op € 303,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, G. Dulek-Schermers en A.G.M. Zander en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2010 in aanwezigheid van de griffier.