ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3572

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003677-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 15 mei 2007 in 's-Gravenhage, waarbij een bromfietser zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte reed met een te hoge snelheid en verleende geen voorrang aan de bromfietser, die op een voorrangskruising reed. Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat leidde tot de conclusie dat zij schuld had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof overwoog dat de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die langdurig moest revalideren en blijvende schade had opgelopen, een zwaardere straf rechtvaardigden dan in eerste aanleg was opgelegd. De uitspraak benadrukt dat niet alleen de snelheid, maar ook de verkeerssituatie en de verplichting om voorrang te verlenen cruciaal zijn bij het vaststellen van schuld in verkeersongevallen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003677-08
Parketnummer(s): 09-610250-08
Datum uitspraak: 1 juni 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juli 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 mei 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 15 mei 2007 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [weg] zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
zij, verdachte aldaar,
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- rijdende op de [weg] en naderende de kruising van voornoemde weg met de [singel] de kruising is opgereden zonder snelheid te minderen en/of (vervolgens)
- aldaar geen voorrang heeft verleend en/of (vervolgens)
- de snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij in staat was om haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, tengevolge waarvan zij met haar motorrijtuig tegen een zich op die kruising bevindende bromfietser is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
zij op of omstreeks 15 mei 2007 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de [weg], als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte aldaar,
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- rijdende op de [weg] en naderende de kruising van voornoemde weg met de [singel] de kruising is opgereden zonder snelheid te minderen en/of (vervolgens)
- aldaar geen voorrang heeft verleend en/of (vervolgens)
- de snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij in staat was om haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, tengevolge waarvan zij met haar motorrijtuig tegen een zich op die kruising bevindende bromfietser is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot veroordeling van de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen door de verdachte.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Daartoe heeft hij op gronden als nader omschreven in zijn schriftelijke pleitnota samengevat aangevoerd, dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte de bromfiets niet heeft gezien, niet kan volgen dat zij aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid heeft gereden en dat niet op grond van de ernst van de gevolgen een dergelijke schuld kan worden afgeleid. De verdachte heeft immers slechts één verkeersovertreding begaan door geen voorrang te verlenen. Het doorrijden en bijgevolg hebben van snelheid is inherent aan het niet verlenen van voorrang en levert geen tweede verkeersovertreding op. De verdachte reed bovendien niet harder dan ter plaatse was toegestaan. Daarnaast heeft de verdediging als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangevoerd dat het slachtoffer als bestuurder van de brommer [getuige 2] en de andere twee scholieren rechts heeft ingehaald en dat het slachtoffer niet heeft geremd, met volle vaart moet hebben gereden en geen snelheid heeft verminderd.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het strafdossier staat naar het oordeel van het hof het volgende vast.
Op 15 mei 2007 reed de verdachte omstreeks 8.15 uur in haar personenauto over de [weg] in Den Haag. Zij kwam bij het kruispunt van de [weg] met de [singel]. Ze was ter plaatse bekend en wist dat zij op dat kruispunt voorrang moest verlenen aan het verkeer op de [singel]. Zij heeft niet afgeremd voordat zij de kruising opreed. Zij zag over de [singel] een bus aankomen en wilde daar nog even snel voorlangs. Zij heeft vervolgens nog een beetje gas bij gegeven.1
De [weg] bestond uit een rijbaan die bestemd was voor verkeer in beide richtingen. De rijbaan van de [singel] was als busbaan ingericht en naast de busbaan was een brom-/fietspad aanwezig dat bestemd was voor brom-/fietsen in beide richtingen. De maximale snelheid ter plaatse bedroeg voor motorvoertuigen 50 kilometer per uur. Het verkeer rijdend op de [weg] moest het kruisende verkeer van de [singel] voorrang verlenen. Dit werd kenbaar gemaakt door een verkeersbord en door op de rijbaan geplaatste haaientanden.2
Achter de verdachte reed de getuige [getuige 1]. Volgens hem reden de verdachte en hij op de [weg] ongeveer 30 kilometer per uur. Hij zag hoe de verdachte bij de kruising van de [weg] met de [singel] de kruising over stak zonder snelheid te minderen. Hij zag over het verplichte fietspad van rechts een bromfietser en een fietser aankomen en heeft afgeremd. Toen de bestuurder van de bromfiets over de kruising reed, is de verdachte met de voorzijde van de auto tegen de achterzijde van de bromfiets aangereden waarbij de bestuurder van die bromfiets ten val kwam.3
Rond die tijd was de getuige [getuige 2] met twee vriendinnen op de fiets op weg naar school. Zij reed op het fietspad langs die busbaan waarover ook het slachtoffer kwam aanrijden. Toen [getuige 2] vlakbij de kruising van het fietspad met de [weg] kwam, zag zij van links de auto van de verdachte aankomen. Hoewel zij voorrang had, is zij voor de kruising gestopt, omdat zij zag hoe hard de verdachte reed en dacht dat die niet voor haar ging stoppen. Net voordat zij bij de kruising was, werd zij ingehaald door een bromfiets, naar het hof begrijpt het latere slachtoffer. Deze werd op de kruising door de auto van de verdachte aangereden. Ze zag dat het slachtoffer een eind doorschoof over het fietspad en toen heel stil bleef liggen.4 Ter plaatse werd een rem/blokkerspoor van de auto van de verdachte van 7,6 meter aangetroffen.5
Het slachtoffer, [slachtoffer], heeft door het ongeluk een hoofdbloeding opgelopen, links onder de schedel, en is daaraan geopereerd. Op 22 juni 2007 was door de neuroloog nog niet te bepalen of er sprake zou zijn van volledig herstel.6 Het slachtoffer heeft in coma gelegen. Na zijn verblijf in het ziekenhuis is hij naar een revalidatiecentrum gebracht om te revalideren van het hersenletsel dat hij had opgelopen.7 Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de echtgenote van het slachtoffer, [echtgenote slachtoffer], als getuige verklaard dat het slachtoffer nog altijd 100% arbeidsongeschikt is, hoewel het reeds drie jaar geleden is dat het ongeluk heeft plaatsgevonden. Daarnaast is het karakter van het slachtoffer sterk veranderd en is hij van een onafhankelijke, zachte man een afhankelijke en opvliegende man geworden. Ook kan hij zich nog slecht concentreren en is hij extreem snel vermoeid. Dit heeft z'n weerslag op de relatie met zijn vrouw en kinderen.8
Gelet op bovengenoemde vastgestelde feiten overweegt het hof ten aanzien van de door de verdediging gevoerde verweren als volgt.
Naar vaste jurisprudentie valt niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (zie onder andere HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252 en HR 14 april 2009, LJN BH3921).
Op grond van de bovengenoemde factoren zal het hof beoordelen of de verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Zoals uit het voorgaande blijkt, reed de verdachte op 15 mei 2007 op de [weg] in den Haag en naderde met een snelheid van ongeveer 30 km per uur de kruising met de [singel]. Op dat moment reden op de [singel] schoolkinderen op de fiets en een bromfietser en was er busverkeer. Op de kruising heeft de verdachte geen voorrang verleend aan een bromfietser, het slachtoffer. De verdachte was ter plaatse bekend en wist ook dat zij voorrang aan deze bromfietser moest verlenen.
De verdachte was ondanks remmen niet in staat om tijdig te stoppen toen het slachtoffer op zijn bromfiets de kruising overstak en zij heeft hem aangereden.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte met een te hoge snelheid gereden gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse, daarbij in aanmerking nemende de aanwezigheid van busverkeer en kwetsbare verkeersdeelnemers als fietsers en bromfietsers op de [singel], die allen voorrang op de verdachte hadden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij, toen zij de kruising opreed, niet heeft afgeremd maar haar snelheid wat heeft verhoogd om nog snel even voor een bus op de [singel] langs te kunnen rijden. Volgens de getuige [getuige 2] die evenals het slachtoffer over het fietspad reed en ook voorrang had op de verdachte, reed de verdachte hard en omdat de getuige toen al dacht dat de verdachte niet voor haar zou stoppen, is zij voor de kruising zelf gestopt.
Onder bovenvermelde omstandigheden is het rijgedrag van de verdachte naar het oordeel van het hof als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend aan te merken en levert dit handelen van de verdachte schuld op in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
De stelling van de verdediging dat het doorrijden en hebben van snelheid inherent is aan het niet verlenen van voorrang en als zodanig geen tweede verkeersovertreding oplevert, is naar 's hofs oordeel onjuist. Het is immers zeer wel mogelijk om aanvankelijk geen voorrang te verlenen aan het verkeer op de voorrangsweg maar met een zodanige snelheid de kruising op te rijden dat de verdachte alsnog tot stilstand had kunnen komen toen zij het slachtoffer zag en constateerde dat deze de hem toekomende voorrang nam. Daarnaast is er reeds sprake van een verkeersovertreding door met een zodanige snelheid een kruising te naderen en op te rijden dat het niet goed mogelijk is om de volledige situatie te overzien en om tijdig te kunnen handelen indien nodig, zoals in casu. Het niet verlenen van voorrang staat daar los van.
Aangaande de stelling van de verdediging dat de verdachte slechts 30 kilometer per uur reed en derhalve niet de maximaal toegestane snelheid overschreed, overweegt het hof dat deze stelling niet ter zake doet: de verdachte wordt immers niet verweten de maximaal toegestane snelheid te hebben overschreden, maar haar snelheid niet te hebben aangepast aan de situatie.
Ten aanzien van de rol van het slachtoffer overweegt het hof dat hetgeen omtrent diens rijgedrag is opgemerkt door de verdediging niet de schuld van de verdachte aantast, nu het slachtoffer op een voorrangskruising reed en derhalve ongeacht aan welke kant hij [getuige 2] en de andere scholieren inhaalde, erop moest kunnen vertrouwen dat aan hem voorrang zou worden verleend. Gezien de bovenstaande verklaring van de getuige [getuige 1], die zelf wel tijdig het slachtoffer heeft waargenomen, was het - ongeacht de snelheid waarmee het slachtoffer de kruising op reed - goed mogelijk geweest voor de verdachte het slachtoffer tijdig op te merken. Ook overigens is de door de verdediging aangevoerde medeschuld van het slachtoffer niet aannemelijk geworden. Maar zelfs indien - veronderstellenderwijs - zou worden aangenomen dat het slachtoffer een eventuele verkeersfout zou hebben gemaakt, dan staat dit naar vaste rechtspraak op zichzelf beschouwd niet aan een veroordeling van de verdachte ter zake van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 in de weg.
Bijzondere omstandigheden waaruit zou moeten volgen dat in dit geval niet van schuld van de verdachte kan worden gesproken, zijn niet aannemelijk geworden. Het hof is dan ook van oordeel dat het verkeersongeval aan verdachtes schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 te wijten is.
Bewezenverklaring
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 15 mei 2007 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [weg] zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
zij, verdachte aldaar,
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en (vervolgens)
- aldaar geen voorrang heeft verleend en (vervolgens)
- de snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij in staat was om haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, tengevolge waarvan zij met haar motorrijtuig tegen een zich op die kruising bevindende bromfietser is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op grond van de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven - in de voetnoten aangeduide - bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 9 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is een kruising opgereden met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid, zonder deze snelheid aan te passen en zonder voorrang te verlenen aan het op de voorrangskruising rijdende slachtoffer op een bromfiets. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, onder andere bestaande uit een bloeding onder de schedel. Het slachtoffer is hieraan geopereerd en heeft ten gevolge hiervan langdurig fysiek moeten revalideren. Uit de verklaring van de getuige [echtgenote slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het slachtoffer tot op heden fysiek nog steeds niet is hersteld en - naar het thans laat aanzien - hij door het hoofdletsel een karakterverandering heeft ondergaan met grote gevolgen voor hemzelf, zijn gezin en de omgeving. Dit zijn zeer ernstige gevolgen voor het slachtoffer ten gevolge van het rijgedrag van de verdachte.
Een feit als het onderhavige rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele weken. Gelet echter het feit dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, zal het hof daartoe niet overgaan. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur in combinatie met een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Deze straf en maatregel zijn van een langere duur dan in eerste aanleg is opgelegd; de in eerste aanleg opgelegde straf deed naar 's hofs oordeel geen recht aan de ernst van het feit. Hetgeen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht is naar 's hofs oordeel voorts onvoldoende om in dit ernstige geval af te zien van een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren,
te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 (vijftig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. R.C. Langeler, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juni 2010.
Alle processen-verbaal zijn, tenzij anders wordt vermeld, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
1 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 mei 2010
2 Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 11 juni 2007, nummer PL1600/07-098558, pagina 4
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 21 mei 2007, nr. PL1573/2007/9740-9, pagina 1
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 19 mei 2007, nr. PL1573/2007/9740-6, pagina 1
5 Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 11 juni 2007, nummer PL1600/07-098558, pagina 4
6 Aanvraagformulier medische informatie d.d. 15 mei 2007 met bijhorende medische informatie omtrent [slachtoffer]
7 Proces-verbaal van verhoor betrokkene [slachtoffer] d.d. 7 juli 2007, nr. PL1573/2007/9740-18
8 Getuigeverklaring van [echtgenote slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 mei 2010