GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 juni 2010
Zaaknummer : 200.054.692/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-8762
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Salhi te [woonplaats],
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K.J. Kerdel te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 18 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
19 oktober 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 10 maart 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 22 april 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 2 maart 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 18 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 4 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de vrouw en de man, bijgestaan door mr. D.M. Enthoven, kantoorgenoot van mr. K.J. Kerdel. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is onder meer - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige: [de minderjarige], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), aan de vrouw, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, zal betalen met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot 1 maart 2010 € 60,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en met ingang van 1 maart 2010 € 200,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de echtscheiding, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover het de echtscheiding, kinder- en partneralimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de man tussen partijen de echtscheiding uit te spreken af te wijzen en te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met een bedrag van € 300,- per maand en de man te veroordelen om aan de vrouw voor haar levensonderhoud te betalen een bedrag van € 500,- per maand.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw het beroepschrift gewijzigd in die zin, dat zij verzoekt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarige te bepalen op € 197,- per maand overeenkomstig de totale behoefte van de minderjarige.
3. De man bestrijdt het beroep. In incidenteel appel verzoekt hij de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij met ingang van de inschrijving van de echtscheiding maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 118,- als een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
5. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk onvoldoende is bestreden. Zij is onvoldoende in de gelegenheid gesteld om haar standpunt naar voren te brengen. Om haar moverende redenen en om religieuze redenen kan de vrouw niet instemmen met de echtscheiding en dient de bestreden beschikking te worden vernietigd.
6. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
7. Het hof is van oordeel dat er in deze geen uitzicht meer bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen, nu de man persisteert bij zijn stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Onder deze omstandigheden moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand worden aangenomen. De bestreden beschikking dient ten aanzien van de echtscheiding derhalve te worden bekrachtigd.
Kinder- en partneralimentatie
8. De man verzoekt de ingangsdatum te bepalen op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
9. De advocaat van de vrouw heeft hierop verweer gevoerd en verzocht de ingangsdatum conform de bestreden beschikking te bepalen op 1 maart 2010.
10. Het hof ziet geen reden om van de door de rechtbank in aanmerking genomen ingangsdatum van 1 maart 2010 af te wijken, nu de man reeds vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift in 2009 rekening heeft kunnen houden met een onderhoudsbijdrage. Daarbij overweegt het hof nog dat gesteld, noch gebleken is dat de man niet in staat is enige onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht tot 1 maart 2010 te voldoen.
11. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te worden vastgesteld op € 197,- per maand, zodat het hof hiervan uitgaat.
12. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 maart 2010 op € 200,- per maand heeft bepaald en haar verzoek tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud heeft afgewezen. Zij stelt daartoe dat de man een hoger inkomen heeft doordat hij zwart werkt en samenwoont met anderen en zijn woonlasten kan delen.
13. De man betwist gemotiveerd de stellingen van de vrouw. In incidenteel appel stelt hij dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te voldoen. De rechtbank is ten onrechte uitgegaan van een bruto jaarinkomen van de man van € 25.093,- exclusief vakantiegeld. Uit de jaaropgave 2009 blijkt dat het bruto jaarinkomen inclusief vakantiegeld dient te worden vastgesteld op € 24.051,- per jaar. Voorts is niet zeker of hij in 2010 een vergelijkbaar inkomen zal genereren in verband met de verminderde mogelijkheden tot het verrichten van overwerk. De man is wel bereid om een bijdrage van € 118,- per maand te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
14. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van de door de man als productie 1 bij het incidenteel appel overgelegde draagkrachtberekening.
15. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man als interieurverzorger een onregelmatig inkomen geniet. Het hof gaat conform de jaaropgave van 2009 uit van een inkomen van de man van € 24.051,- bruto per jaar. Het hof wenst niet op basis van de loonstroken van de man betreffende de maanden maart en april 2010 te concluderen of zijn inkomen structureel is verminderd ten opzichte van 2009. Het hof acht het derhalve redelijk om voor 2010 uit te gaan van een vergelijkbaar inkomen als in 2009.
16. Het hof is van oordeel dat de man genoegzaam heeft aangetoond dat hij woonlasten heeft. De stelling van de vrouw dat hij die woonlasten met anderen kan delen heeft zij niet aangetoond nu de man de stelling heeft bestreden.
17. Het hof houdt voorts geen rekening met de door de man opgevoerde omgangskosten, nu ter terechtzitting is gebleken dat de man deze kosten feitelijk niet maakt.
18. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het hof dat de draagkracht van de man met ingang van 1 maart 2010, rekening houdende met de door hem opgevoerde lasten die de vrouw niet heeft betwist (te weten: de ziektekosten) en de overige door hem gehanteerde uitgangspunten, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige toelaat van € 137,- per maand.
19. Het hof is voorts van oordeel dat de draagkracht van de man geen ruimte laat voor het vaststellen van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw.
20. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 maart 2010 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 maart 2010 op € 137,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Breederveld, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2010.