Rolnummer: 22-000157-10
Parketnummer: 09-920501-09
Datum uitspraak: 22 juni 2010
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
29 december 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op geboortedag] 1992,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2009 te Gouda [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik wil dat die beide kale mannen hier niet meer in de wijk komen. Dan kan ik er voor zorgen dat ze allebei een gat in hun hoofd krijgen met een pistool" en/of "Die kale gozer en je man moeten uit deze wijk blijven anders krijgen ze een kogel door hun kop" en/of "Als je met een knuppel door de wijk [naam wijk] loopt dat je dan om kogels vraagt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest, alsmede een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 december 2009 te Gouda [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik wil dat die beide kale mannen hier niet meer in de wijk komen. Dan kan ik er voor zorgen dat ze allebei een gat in hun hoofd krijgen met een pistool" of "Die kale gozer en je man moeten uit deze wijk blijven anders krijgen ze een kogel door hun kop" en/of "Als je met een knuppel door de wijk [naam wijk] loopt dat je dan om kogels vraagt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft - overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde
pleitaantekeningen- ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring daarvan.
Ter adstructie van haar betoog heeft de raadsvrouw, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat:
1. de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 1], [getuige 1] en [getuige 2] onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen dienen nu uit de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van deze getuigen blijkt dat zij elkaar na het tenlastegelegde feit veelvuldig hebben gesproken en aldus elkaars waarneming hebben beïnvloed. Voorts is getuige [getuige 2] vanwege haar IQ en problematiek niet in staat zonder begeleiding een verklaring af te leggen. Nu zij bij de politie zonder begeleiding is gehoord, betwijfelt de verdediging of zij daar een verklaring gebaseerd op eigen waarneming heeft afgelegd;
2. de door de verdachte jegens de in de tenlastelegging genoemde personen gedane uitlatingen niet van dien aard zijn dat zij bij die personen de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij het leven zouden laten.
In aanvulling op haar pleitnotities heeft de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep voorts aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat [slachtoffer 1] is bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, nu geen van de bedreigingen aan haar was gericht, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 1 gevoerde verweer als volgt.
Het hof stelt vast dat de getuigen [slachtoffer 1], [getuige 1] en [getuige 2] onmiddellijk na het feit op 25 december 2009 door de politie zijn gehoord (proces-verbaal aangifte, pag. 47-51, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], pag. 52-53 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pag. 54-57). Zij hebben alle drie verklaard dat de verdachte tegenover [slachtoffer 1] bedreigingen met een misdrijf tegen het leven heeft geuit welke waren gericht tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Tevens hebben zij verklaard dat de verdachte met zijn scooter tussen de benen van [slachtoffer 1] ging staan en meermalen het gas van deze scooter open trok. [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat de verdachte daarbij zijn helm ophield. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte boos werd. De genoemde getuigen hebben op 2 juni 2010 bij de rechter-commissaris een nagenoeg gelijkluidende verklaring afgelegd. De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij boos was en dat hij tijdens zijn gesprek met [slachtoffer 1] zijn scooter stationair liet draaien, zijn helm ophield en af en toe gas bij gaf.
Het hof acht de verklaringen die de genoemde getuigen bij de rechter-commissaris hebben afgelegd betrouwbaar nu die getuigenverklaringen consistent zijn met de verklaringen die de getuigen onmiddellijk na het voorval bij de politie hebben afgelegd en tevens steun vinden in de verklaringen van de verdachte. De genoemde getuigenverklaringen kunnen derhalve tot het bewijs dienen.
Het enkele feit dat een persoon beneden gemiddeld intelligent is, betekent niet zonder meer dat een door die persoon afgelegde verklaring niet gebruikt kan worden in het kader van bewijslevering. Voor zover de raadsvrouw uitgaat van een ander standpunt vindt dit geen steun in het recht. De omstandigheid dat [getuige 2] op 25 december 2009 zonder begeleiding door de politie te Gouda is gehoord, terwijl zij wel begeleid is bij het afleggen van een verklaring tegenover de rechter-commissaris is onvoldoende om deze verklaringen niet aan het bewijs te laten meewerken. Beide verklaringen bevatten concrete, op directe zintuiglijke waarneming gebaseerde details en zijn consistent en onderling nagenoeg overeenstemmend. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 2 gevoerde verweer als volgt.
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij de politie hebben verklaard dat zij zich bedreigd voelden ten gevolge van de door de verdachte jegens hen gedane uitlatingen (proces-verbaal van aangifte, pag. 47, proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2], pag. 59 en proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 3], pag. 61). Hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd mist derhalve feitelijke grondslag. Voorts is het hof van oordeel dat de bedreigingen van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een redelijke vrees bij de bedreigden kunnen opwekken dat zijzelf of één van haar naasten het leven zouden laten. Dat de verhoudingen nadien, zoals de raadsvrouw stelt, meer genormaliseerd zijn, doet daar niet aan af. Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het in hoger beroep door de raadsvrouw in aanvulling op de door haar overgelegde pleitnotities gevoerd verweer oordeelt het hof als volgt.
Bedreiging als omschreven in artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering omvat tevens de indirecte bedreiging. De bedreiging met een misdrijf tegen het leven, door de verdachte geuit tegen een familielid, valt tevens onder het bereik van genoemd artikel indien de verdachte zich, gelet op de inhoud van de gebezigde bedreigingen, de indringende wijze waarop deze werden geuit en de personen tegenover wie of in wiens kennelijke aanwezigheid deze werden geuit, willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij degene op wie deze betrekking hadden.
[slachtoffer 1] is de vrouw van [slachtoffer 3] en de moeder van de vriendin van [slachtoffer 2]. De verdachte was op de hoogte van de relationele betrekkingen tussen de genoemde personen. Nu de verdachte zich tegenover [slachtoffer 1] heeft geuit op de wijze zoals bewezenverklaard, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij degene op wie deze betrekking hadden. Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg en zijn gezinsvoogd, mevrouw H.M. van Hoeven, zolang die instelling of de gezinsvoogd zulks nodig acht.
Het hof heeft de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van personen. Dit is een ernstig feit. Door te handelen zoals bewezen verklaard heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van de slachtoffers. Deze hebben de gedragingen van de verdachte als bedreigend ervaren.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 december 2009, alsmede op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 april 2010 opgemaakt in de zaak met parketnummer 09-92005810.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de verklaring zoals door de getuige-deskundige H.M. van Hoeven, gezinsvoogd van de verdachte en werkzaam bij Bureau Jeugdzorg te Gouda, ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2010 is afgelegd.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 mei 2010 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur, alsmede een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 250,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 100,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij, nu zij heeft gevorderd dat het hof niet bewezen zal verklaren de bedreiging van de benadeelde partij met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist. De verdachte ontkent het hem tenlastegelegde.
Naar het oordeel van het hof is evenwel aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van EUR 100,-.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 100,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 (vijfentwintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt, dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of zich niet heeft gehouden aan de navolgende bijzondere voorwaarde(n).
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg te Gouda en zijn gezinsvoogd mevrouw H.M. van de Hoeven, zolang deze instelling of de gezinsvoogd dit nodig oordeelt.
Draagt aan deze instelling op aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het gevorderde bedrag van EUR 100,00 (honderd euro),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 100,00 (honderd euro)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen jeugddetentie,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz, mr. J.A.C. Bartels en mr. N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 juni 2010.
Mr. Van Bellen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.