GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.007.628/01
Rolnummer (oud) : 08/218
Rolnummer rechtbank : 207606 / HA ZA 03-2751
arrest van de negende civiele kamer d.d. 27 juli 2010
Pluimveeverlaadbedrijf [X] B.V.,
gevestigd te [Plaatsnaam],
appellante,
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. G. Janssen te 's-Gravenhage,
1. Relan Pensioen B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Relan Pensioen,
advocaat: prof.. dr. mr. E. Lutjens te Amsterdam,
2. Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen; UWV,
advocaat: mr. W.P. den Hertog te 's-Gravenhage.
Bij dagvaardingen van 23 januari 2008 is [X] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 oktober 2007, gewezen tussen partijen (en SGG Collectief B.V.).
Bij memorie van grieven heeft [X] twee grieven aangevoerd, die door Relan Pensioen en UWV bij de door ieder van hen genomen memorie van antwoord zijn bestreden.
Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De rechtbank heeft onder 2.1. t/m 2.19. van het vonnis een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. Het gaat in deze zaak, kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende.
2.1. Tussen partijen is niet (meer) in discussie dat [X] niet valt onder de reikwijdte van de verplichte regelingen voor de agrarische bedrijfstak en dat de aan [X] ter zake daarvan in rekening gebrachte premies etc. door haar onverschuldigd zijn betaald.
2.2. In het vonnis waarvan beroep is Relan Pensioen veroordeeld tot (terug)betaling als daarin vermeld, waaronder de wettelijke rente over € 259.923,06 vanaf 16 augustus 2002. Daarbij heeft de rechtbank de ter zake door [X] gezonden ingebrekestelling van 9 augustus 2002 en de daarin vermelde termijn van zeven dagen als uitgangspunt genomen.
Relan Pensioen heeft inmiddels aan het vonnis voldaan.
2.3. In het vonnis waarvan beroep zijn voorts de vorderingen jegens UWV afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat UWV ter zake van de door [X] betaalde bedragen niet kon worden aangemerkt als ontvanger in de zin van art. 6:203 BW.
3. Het hof zal de met de grieven en de toelichting daarop aan de orde gestelde vragen hieronder behandelen en overweegt daartoe als volgt.
4. In hoger beroep is tussen [X] en Relan Pensioen uitsluitend aan de orde de ingangsdatum van de wettelijke rente (zie hierboven sub 2.2.). Volgens [X] is deze op een eerder moment verschuldigd geworden, namelijk vanaf het moment waarop de premiebetalingen hebben plaatsgevonden.
5. Bij memorie van grieven heeft [X] in haar toelichting op de hierop betrekking hebbende grief 2 onder meer als volgt aangevoerd:
"[X] stelt voorop, dat de beslissing van de Rechtbank vanuit de grondslag van onverschuldigde betaling volledig correct is. [X] heeft in de procedure in eerste aanleg wellicht onvoldoende benadrukt, dat niet alleen sprake was van onverschuldigde betaling, doch dat het verplichten tot betalingen zelf te beschouwen is als een onrechtmatige (overheids-)daad zijdens (…) Relan.(…)
(…)
Subsidiair, althans aanvullend, stelt [X] uitdrukkelijk dat door geïntimeerden misbruik is gemaakt van hun bevoegdheid om premies te incasseren. (…) Door aldus misbruik van de eigen bevoegdheid te maken, hebben geïntimeerden eveneens onrechtmatig gehandeld."
6. De eerste volzin van de hierboven sub 5. geciteerde tekst brengt mee dat in hoger beroep met betrekking tot de vordering ter zake van wettelijke rente de grondslag onverschuldigde betaling niet langer aan de orde is. Daarmee komt het hof dus niet toe aan bespreking daarvan (in het licht van onder meer LJN: AA5863)
7. Voor wat betreft de grondslag onrechtmatige daad wordt als volgt overwogen.
7.1. Gelet op hetgeen hierboven sub 2.1. is overwogen, staat vast dat ten onrechte premienota's aan [X] zijn verzonden. Daarmee heeft (GUO, de rechtsvoorgangster van) Relan Pensioen B.V. jegens [X] onrechtmatig gehandeld aangezien zij daarbij de grens van haar bevoegdheid - heffen en innen van premies bij bedrijven die vallen binnen de reikwijdte van de beschikkingen waarbij de betreffende CAO's algemeen verbindend zijn verklaard c.q. van de verplichtstellingsbeschikking op basis van de Wet bpf - te buiten is gegaan. Dit onrechtmatig handelen valt naar het oordeel van het hof naar verkeersopvattingen aan Relan Pensioen toe te rekenen. Feiten of omstandigheden die dit anders kunnen maken zijn niet gesteld of gebleken. Het feit dat [X] lange tijd niet tegen de "aansluiting" en de in rekening gebrachte premies heeft geprotesteerd is daartoe onvoldoende. Dat wordt niet anders als daarbij wordt betrokken dat [X] zich als een bedrijf dat hoorde bij de sector waarvoor de onderhavige fondsen werkzaam waren beschouwde en ook de CAO voor de Landbouw volgde. Immers, dit een en ander is onvoldoende specifiek in het licht van de concrete omschrijving van de werkingssfeer zoals deze in de betreffende beschikkingen is gedefinieerd. Bij een en ander is in aanmerking genomen dat Relan Pensioen als uitvoerder van de betreffende bedrijfstakregelingen ten opzichte van [X] geacht moet worden ter zake de meest deskundige te zijn en - bijvoorbeeld - niet is gesteld of gebleken dat [X] in dit verband aan Relan Pensioen zodanig onjuiste informatie over de aard van haar bedrijf heeft verstrekt dat Relan Pensioen daardoor op het verkeerde been is gezet.
7.2. Voor zover het betreft schade als gevolg van nota's voor premie etc. die dateren van vóór 1 januari 1992 (inwerkingtreding NBW) heeft Relan Pensioen terecht aangevoerd dat het overgangsrecht meebrengt dat het BW zoals dit voordien luidde daarop van toepassing is gebleven. Dat betekent dat voor verzuim ter zake van de betaling van de schade een schriftelijke aanmaning is vereist en dat de wettelijke rente die van art. 1286 BW-oud - dus enkelvoudig - is. Nu geen incidenteel hoger beroep is ingesteld leidt dit tot het oordeel dat de grieven niet tot een voor [X] gunstiger dictum kunnen leiden en daarom in zoverre falen.
7.3. Voor zover het betreft schade als gevolg van nota's voor premie etc. die dateren van op of na 1 januari 1992 brengt het bovenstaande mee dat Relan gehouden was om op de grondslag onrechtmatige daad de schade te vergoeden en dat de wettelijke rente daarover verschuldigd is geworden vanaf het moment van de betaling daarvan.
7.4. In het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep overweegt het hof dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de verweren van Relan Pensioen - finale kwijting, verjaring, prestaties verricht, strijd met redelijkheid en billijkheid, zie het vonnis waarvan beroep sub 4.6. t/m 4.20.) - hierbij door het hof wordt overgenomen en tot het zijne gemaakt en wordt voorts overwogen dat dit een en ander mede - mutatis mutandis - van toepassing is op de vordering op de grondslag van onrechtmatige daad.
8. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat grief 2 in zoverre slaagt en dat de wettelijke rente over betalingen van op of na 1 januari 1992 gedateerde nota's toewijsbaar vanaf het moment van de betaling daarvan. Het vonnis voor zover tussen [X] en Relan Pensioen gewezen kan dus in zoverre niet in stand blijven. Om praktische redenen zal dit vonnis in zoverre in zijn geheel worden vernietigd en zal het dictum opnieuw worden geformuleerd.
9. Nu beide partijen in hoger beroep deels in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.
10. Het hof neemt over hetgeen de rechtbank in het vonnis waarvan beroep sub 4.1. en 4.2. heeft overwogen met betrekking tot de vordering op UWV en maakt dit tot het zijne. Kort gezegd: om te worden aangemerkt als ontvanger in de zin van art. 6:203 BW is meer nodig dan hetgeen [X] op dit punt heeft aangevoerd. Voor [X] had duidelijk moeten zijn dat GUO hier niet optrad op eigen naam maar dat zij optrad ten behoeve van de afzonderlijke bedrijfstakfondsen.
11. Los van het voorgaande kan UWV in dit verband ook niet worden beschouwd als rechtsopvolger van GUO, aangezien UWV - met ingang van 1 januari 1997 - uitsluitend ten aanzien van de wettelijke sociale verzekeringen als rechtopvolgster van de bedrijfsverenigingen c.q. het Lisv als rechtsopvolgster is aangewezen. Hetgeen [X] heeft aangevoerd is onvoldoende om UWV in verdergaande mate als zodanig te beschouwen. Dit staat in de weg aan toewijzing van de vordering (hoofdsom en wettelijke rente) jegens Relan Pensioen op de grondslag van onverschuldigde betaling en/of onrechtmatige daad.
12. Het voorgaand brengt mee dat grief 1 jegens UWV faalt. Het vonnis voor zover tussen [X] en UWV gewezen zal dan ook worden bekrachtigd. Daarbij past het om [X] - uitvoerbaar bij voorraad zoals verzocht - te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat [X] jegens UWV zijn vordering niet heeft verminderd nadat Relan Pensioen aan het vonnis van de rechtbank had voldaan.
in de zaak tussen [X] en Relan Pensioen
- vernietigt het vonnis waarvan beroep uitsluitend voor zover dit tussen [X] en Relan Pensioen gewezen;
en in zoverre opnieuw recht doende:
- veroordeelt Relan Pensioen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen een bedrag van € 262.923.06, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over € 259.923,06 als volgt:
• voor zover het betreft betalingen van vóór 1 januari 1992 gedateerde nota's: vanaf 16 augustus 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
• voor zover het betreft betalingen van nota's gedateerd op of na 1 januari 1992: vanaf de datum van betaling daarvan tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Relan Pensioen in de proceskosten aan de zijde van [X], tot op 24 oktober 2007 begroot op € 3.999,50 aan verschotten en € 7.740,= aan salaris procureur;
- compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
in de zaak tussen [X] en UWV
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover tussen [X] en UWV gewezen;
- veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van UWV gewezen begroot op € 5.981,= aan verschotten en € 3.895,= aan salaris advocaat;
in de zaak tussen [X] en Relan Pensioen en UWV voorts
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, T.L. Tan en E.M. Dousma- Van der Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2010 in aanwezigheid van de griffier.