Rolnummer: 22-004595-09
Parketnummer: 12-730040-09
Datum uitspraak: 18 juni 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Middelburg van 31 augustus 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008, in de gemeente Hulst, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een laser (merk Spectra, type HV301, kleur geel, serienummer [serienummer]) en/of
- een (elektrische) sloophamer (merk Hilty, type TP 801, kleur rood),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008, in de gemeente Hulst, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een laser (merk Spectra, type HV301, kleur geel) en
- een sloophamer (merk Hilty, type TP 801, kleur rood),
toebehorende aan [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek tezamen met zijn broer schuldig gemaakt aan diefstal van een
- kostbare - laser en sloophamer, gereedschap dat eigendom was van [benadeelde partij], voor welk bedrijf zij in die periode via een onderaannemer, die hen als uitzendkrachten had aangetrokken, werkzaamheden verrichtten. De verdachte en zijn broer hebben aldus niet alleen financiële schade voor [benadeelde partij] veroorzaakt, maar ook het vertrouwen dat dit bedrijf, bedoelde onderaannemer en het uitzendbureau in hen behoorden te kunnen stellen, op grove wijze beschaamd.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 mei 2010 heeft de verdachte een aanzienlijke recidivestaat opgebouwd. De verdachte is veelvuldig veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat - anders dan door de raadsman ter terechtzitting is bepleit - niet kan worden volstaan met de oplegging van een werkstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof overweegt hiertoe nog meer in het bijzonder dat daarmee geen recht zou worden gedaan aan de ernst van de feiten en dat van een ommekeer in het criminele gedrag van de verdachte vooralsnog niet is gebleken. De verdachte heeft zich immers - nadat hij bij vonnis van 31 augustus 2009 voor de ook thans bewezenverklaarde feiten was veroordeeld en nadat tegen dat vonnis, klaarblijkelijk vanwege de strafmodaliteit, namens hem hoger beroep was ingesteld - in november 2009 wederom aan een diefstal en een gekwalificeerde diefstal schuldig gemaakt.
Het hof is dan ook - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 3.548,20.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft, zoals overwogen, gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd en mitsdien geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Vastgesteld kan worden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade van de benadeelde partij het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. Ten aanzien van de hoogte van de geleden schade heeft de benadeelde partij ter onderbouwing van zijn vordering facturen uit oktober 2008 overgelegd van in totaal € 3.548,20 exclusief B.T.W. ter zake van de aankoop van een nieuwe hak- en breekhamer en een nieuwe laser met statief. In de vordering van de benadeelde partij is derhalve, naar het hof begrijpt, de nieuwprijs van de gestolen goederen opgevoerd.
Het hof overweegt dat, alhoewel de benadeelde partij heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden, niet is aangetoond dat deze schade de nieuwprijs ad € 3.548,20 bedroeg. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het dossier, zal het hof de vordering van de benadeelde partij dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 2.838,56, zijnde 80% van de gevorderde nieuwprijs.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.838,56 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van
EUR 2.838,56 (tweeduizend achthonderdachtendertig euro en zesenvijftig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verstaat dat indien de mededader geheel of deels aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 2.838,56 (tweeduizend achthonderdachtendertig euro en zesenvijftig cent)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 38 (achtendertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat indien de mededader geheel of deels aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre is bevrijd.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. Chr.A. Baardman, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juni 2010.
Mr. Baardman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.