Rolnummer: 22-000687-10
Parketnummer: 15-667069-08
Datum uitspraak: 14 juni 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
meervoudige kamer voor strafzaken
zitting houdende te 's-Gravenhage
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 18 augustus 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 mei 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 31 maart 2008 tot en met 28 april 2008 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan de Dienst Justitiële Inrichtingen te Den Haag - zakelijk weergegeven - medegedeeld dat die [slachtoffer]
- een zeer labiel persoon zou zijn en/of
- zeer agressief zou zijn en/of
- zijn ex-vrouw gekleineerd en geestelijk mishandeld zou hebben en/of
- meerdere malen zijn ex-vrouw en haar nieuwe vriend zou hebben bedreigd en/of
- valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd en/of
- niet goed met de regels en wetten zou omgaan gezien zijn voorbeeldfunctie als Justitiële medewerker.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, waarvan zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadever-goedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 31 maart 2008 tot en met 28 april 2008 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan de Dienst Justitiële Inrichtingen te Den Haag - zakelijk weergegeven - medegedeeld dat die [slachtoffer]
- zeer agressief zou zijn en/of
- zijn ex-vrouw gekleineerd en geestelijk mishandeld zou hebben en/of
- meerdere malen zijn ex-vrouw en haar nieuwe vriend zou hebben bedreigd en/of
- valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
- De brief aan de Dienst Justitiële Inrichtingen is gedateerd en verstuurd op 28 maart 2008, dus buiten de tenlastegelegde periode;
- De mededelingen vermeld in de tenlastelegging zijn geen omstandigheden die kunnen worden aangemerkt als aanran-ding van iemands eer of goede naam. Het gaat immers om feiten die realiteit zijn en die eigenlijk niet meer betekenen dan een weergave gericht aan de Dienst Justitiele Inrichtingen te Den Haag;
- De tenlastelegging behelst niet een bepaald feit, als bedoeld in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, omdat daarvan slechts sprake is indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastgelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst;
- Er is geen sprake van opzet omdat de brief van 28 maart 2008 van de verdachte gericht aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) niet bedoeld was om [slachtoffer] in een kwaad daglicht te stellen maar slechts om de werkgever te attenderen op de karakterstructuur en de gedragingen van [slachtoffer] in relatie tot zijn werkzaamheden. Smaad of belediging was niet beoogd;
wel was beoogd een vorm van waarschuwing. Daaraan kan worden toegevoegd dat de inhoud van de brief ook niet was bestemd voor [slachtoffer] maar voor de werkgever van [slachtoffer], in casu de DJI;
- Er is sprake van een rechtvaardigingsgrond in de zin van artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof is in de eerste plaats van oordeel dat, hoewel de brief gedateerd is 28 maart 2008, het tenlastegelegde feit is aangevangen op 31 maart 2008 omdat op die datum de brief bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) te Den Haag is binnengekomen en dat men toen kennis heeft genomen van de inhoud van de brief.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Gelet op de concrete inhoud van de brief en de verklaringen van de verdachte zowel bij de politie als in eerste aanleg, is het hof van oordeel dat de verdachte met het verzenden van de brief naar de werkgever van [slachtoffer] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er ruchtbaarheid aan het geschrevene zou worden gegeven in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht de door de verdachte gedane mededelingen voldoende concreet en gericht op de persoon van [slachtoffer] om te kunnen spreken van een bepaald feit als bedoeld in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien hadden deze mededelingen de strekking [slachtoffer] bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Daarbij is niet vereist dat de gedane beschuldigingen onwaar zijn.
Tot slot is het hof van oordeel dat de verdachte geen beroep op de bijzondere rechtvaardigingsgrond van artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toekomt, in die zin dat het algemeen belang de tenlastelegging eiste.
De door de verdachte gedane beschuldigingen betreffen de persoon van [slachtoffer] in relatie tot zijn ex-echtgenote en tot de verdachte en hebben niets te doen met het algemeen belang maar slechts met de particuliere belangen van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd euro, subsidiair tien dagen hechtenis, alsmede tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 255,- te vermeerderen met wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van EUR 255,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 261 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 (tien) dagen.
Beveelt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door
mrs. S.K. Welbedacht, A.H. de Wild en T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2010.