Rolnummer: 22-003464-09
Parketnummer: 10-662029-08
Datum uitspraak: 29 april 2010
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1946 te [geboorteplaats],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 3 december 2009 en 15 april 2010.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 april 2010 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2007 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) heeft gestompt en/of geslagen op/tegen het oog, althans in het gezicht, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken oogkas en/of verdere en/of blijvende verslechtering van het reeds bestaande oogletsel en/of blijvende blindheid aan één oog), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 140 uren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 oktober 2007 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], (met kracht) heeft gestompt in het gezicht, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken oogkas en blijvende blindheid aan één oog heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het kwalificerende onderdeel van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat de verdachte weliswaar bekent het slachtoffer te hebben gestompt, doch dat
a) het causaal verband tussen die stomp en de blijvende blindheid van aangever niet kan worden vastgesteld, aangezien de mogelijkheid bestaat dat de oogziekte glaucoom en/of de diabetes van aangever de oorzaak is van deze blindheid en
b) een gebroken oogkas niet zonder meer valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande het volgende.
Allereerst stelt het hof op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep vast dat aangever [slachtoffer] op 15 oktober 2007 door de verdachte in zijn gezicht is gestompt.
De aangever is diezelfde dag en in een korte periode daaropvolgend door verschillende artsen onderzocht, bij welke onderzoeken, voor zover hier van belang, onder meer op 16 oktober 2007 het volgende werd geconstateerd:
- een fors hematoom (bloeduitstorting) in het linkeroog, welke op 16 oktober 2007 is gedraineerd;
- een hyphaem in de voorste oogkamer (veel bloed in het oog);
- een scheur in het bindvlies van zijn linkeroog (welke scheur op 18 oktober 2007 is gehecht);
- duidelijk verminderd zicht in het linkeroog en geen lichtperceptie;
- een fractuur van de linkeroogkas.
Door L.C. Ugahary, arts, is op 16 oktober 2007 aangegeven dat er mogelijk sprake is van blijvende schade aan het linkeroog van aangever.
Blijkens de door L.C. Los, forensisch arts, opgemaakte medische informatie betreffende aangever d.d. 4 december 2007, was het gezichtsvermogen van [slachtoffer], ondanks medicatie en behandeling, niet verbeterd en is er sprake van blijvende blindheid van zijn linkeroog.
Bovengenoemde medische gegevens onderschrijven de verklaring(en) van de aangever dat hij na de stomp van de verdachte pijn had aan zijn linkeroog en het gezichtsvermogen in dit oog na de stomp heeft verloren.
Het hof overweegt voorts dat hoewel vaststaat dat de aangever reeds voor het gebeurde leed aan glaucoom en diabetes, uit niets blijkt of aannemelijk is dat de aangever reeds voor de stomp van verdachte letsel had aan zijn linkeroog (zoals het op 16 oktober 2007 geconstateerde bloed in het oog of een scheur in het bindvlies) dan wel dat hij blind was aan dat oog. De door de verdediging aangevoerde mogelijkheid dat de blijvende blindheid in het linkeroog van de aangever slechts het gevolg is van zijn glaucoom of diabetes is naar 's hofs oordeel dan ook zodanig onwaarschijnlijk, dat dit niet aan een bewezenverklaring van het causaal verband tussen verdachtes handelen en het door de aangever bekomen letsel in de weg staat.
In ogenschouw nemende de aard van het onderhavige letsel, te weten een gebroken oogkas en blijvende blindheid aan het linkeroog, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen zoals dit in casu heeft plaatsgehad, alsmede de omstandigheid dat het uitzicht op (volledig) herstel met betrekking tot de blijvende blindheid ontbreekt, een en ander zoals uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, kan naar het oordeel van het hof bedoeld letsel worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, is het hof dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer], ten gevolge waarvan laatstgenoemde zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, zoals bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, kennelijk naar aanleiding van een geëscaleerd verkeersconflict, schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer], door hem (plotseling) met kracht in het gezicht te stompen, ten gevolge waarvan laatstgenoemde een gebroken oogkas heeft bekomen en aan zijn linkeroog blijvend blind is geworden. Dusdoende heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Als gevolg van delicten als de onderhavige op de openbare weg nemen bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving toe.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat er inmiddels circa tweeëneenhalf jaar is verstreken sedert de pleegdatum van het onderhavige feit en dat hij - naar het zich laat aanzien - een forse schadevergoeding aan het slachtoffer zal moeten betalen.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 38,80 ter zake van geleden materiële schade en tot een bedrag van € 20.000,- ter zake van geleden immateriële schade, derhalve tot een totaalbedrag van € 20.038,80.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 20.038,80. Voorts heeft de benadeelde partij in hoger beroep vergoeding van kosten van rechtbijstand gevorderd tot een bedrag van € 1.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,- als voorschot en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook wat betreft de vordering tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand heeft de advocaat-generaal gevorderd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is door en namens de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt dat laatstgenoemde materiële en immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - ten aanzien van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een totaal bedrag van in elk geval € 5.000,-.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van geleden schade. Deze kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 1.000,-, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 5.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 70 (zeventig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat een op 70 (zeventig) uren bepaald gedeelte van de taakstraf, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 (vijfendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze immateriële schade betreft.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op € 1.000,- - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat een bedrag te betalen van
€ 5.000,- (vijfduizend euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. S. van Dissel en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier
mr. L.S. van Es. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 april 2010.
Mr. S. van Dissel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.