ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2058

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005093-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling binnen het gezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die schuldig is bevonden aan poging tot doodslag en mishandeling van zijn echtgenote en kind. De verdachte heeft op 24 mei 2008 in 's-Gravenhage geprobeerd zijn buurjongen, [slachtoffer 1], van het leven te beroven door hem met een keukenmes in de borst, rechterpols en rechterwang te steken. Dit leidde tot ernstige verwondingen, maar het slachtoffer overleefde de aanval. Daarnaast heeft de verdachte op 11 december 2007 zijn kind, [slachtoffer 2], mishandeld door deze met zijn vuisten tegen het hoofd te stompen, en zijn echtgenote, [slachtoffer 3], geslagen en geduwd, waardoor zij tegen een muur viel en letsel opliep. Het hof heeft in zijn overwegingen de langdurige frustraties van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers meegewogen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 2.460,00 aan [slachtoffer 1] te betalen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen gelast. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij ook de persoonlijke situatie van de verdachte in aanmerking is genomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005093-08
Parketnummers: 09-925394-08 en 09-407633-08
Datum uitspraak: 3 mei 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 september 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats] (Suriname),
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 april 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een (keuken)mes meermalen heeft gestoken/gesneden
- in de (rechter)pols en/of
- in de (rechter)borst (in de (rechter)okselstreek) en/of - in het gezicht, te weten in de (rechter)wang,
van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2008 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een half doorgesneden pees in de rechterpols en/of
- een snijwond over de gehele breedte van de rechterpols en/of
- een snijwond in de rechterborst (in de rechter okselstreek) en/of
- een diepe horizontale snijwond in de rechterwang heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een (keuken)mes te steken/snijden;
2. (parketnummer09-407633-08)
hij op of omstreeks 11 december 2007 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer 2], (meermalen) met zijn vuist(en) en/of hand(en) tegen en/of op het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 11 december 2007 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, althans een persoon, te weten [slachtoffer 3], met zijn arm(en) en/of hand(en) heeft geslagen en/of geduwd, waardoor [slachtoffer 3] tegen een muur kwam en/of viel, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, waaronder het psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 mei 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een (keuken)mes heeft gestoken/gesneden
- in de rechterpols en
- in de borst (in de rechterokselstreek) en - in het gezicht, te weten in de rechterwang,
van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 december 2007 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten [slachtoffer 2], met zijn vuist(en) tegen het hoofd heeft gestompt ,waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 11 december 2007 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, te weten [slachtoffer 3], met zijn arm heeft geslagen en/of geduwd, waardoor [slachtoffer 3] tegen een muur kwam en viel, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Anders dan de verdediging acht het hof de door verdachtes echtgenote en dochter tegenover de politie afgelegde verklaringen inzake mishandeling betrouwbaar. Deze verklaringen ondersteunen elkaar en er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, op grond waarvan valsheid van die aangiftes voor de hand liggend zou zijn.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Mishandeling, begaan tegen zijn kind.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, waaronder het psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, kennelijk uit een jarenlang cumulerende frustratie, schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op zijn buurjongen [slachtoffer 1], door hem met een (keuken)mes in zijn borst, rechterpols en -wang te steken/snijden. Ten gevolge hiervan heeft het slachtoffer (ernstige) verwondingen bekomen, onder meer in zijn gelaat. Dusdoende heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer; het is slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken geweest dat het slachtoffer niet dodelijk verwond is geraakt.
Na een hoogopgelopen ruzie met zijn dochter heeft de verdachte zich voorts schuldig gemaakt aan mishandeling van zowel genoemde dochter als zijn echtgenote, een en ander op de wijze zoals bewezenverklaard. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van beide slachtoffers, zeker nu dit plaatshad in hun eigen woning, een plaats waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
Het hof heeft kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 april 2010 waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op:
a) het Voorlichtingsrapport Reclassering Nederland d.d. 31 juli 2008, opgesteld en ondertekend door G.N. van der Hooft, reclasseringsmedewerker, en medeondertekend door
A. Botto, unitmanager, alsmede
b) het de verdachte betreffende Pro Justitia Rapport d.d. 29 juli 2008, opgesteld en ondertekend door O.C. van der Bent, GZ-psycholoog.
Met inachtneming van de bevindingen en conclusies in voornoemd Pro Justitia Rapport komt het hof tot het oordeel dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof ten voordele van de verdachte rekening gehouden met de concrete achtergrond waartegen het onder 1 primair bewezenverklaarde heeft plaatsgehad, namelijk een sinds jaren voortslepend conflict met zijn buren, alsmede de rol die het slachtoffer in de escalatie van dit conflict heeft gespeeld, zoals uit het dossier naar voren komt. Voorts houdt het hof rekening met de aannemelijk geworden omstandigheid dat ook de onder 2 en 3 bewezenverklaarde mishandelingen mede het gevolg zijn geweest van spanningen die uit vorenbedoelde situatie voortvloeiden. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde spijt betuigd en blijk gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien.
Tot slot heeft het hof ambtshalve geconstateerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu het strafdossier eerst ruim veertien maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van het hof is ingekomen. Gelet op de mate van overschrijding is het hof evenwel van oordeel dat deze voldoende wordt gecompenseerd door de voortvarende aanbrenging en behandeling van de zaak in hoger beroep, nu het hof circa vijf maanden na binnenkomst van het dossier arrest wijst. Het hof zal daarom aan deze overschrijding geen rechtsgevolgen verbinden.
Alles overwegende en met name gelet op de ernst van het onder 1 primair bewezenverklaarde is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat in de concrete omstandigheden oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden (aanzienlijke) duur, met een bijzondere voorwaarde als navermeld, passend en gerechtvaardigd is.
Beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals dit is vermeld onder 2 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave aan [slachtoffer 1] gelasten.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder
1 en 3 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 25.435,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.460,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade à € 360,- is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij terzake zal derhalve worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voorts aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.100,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.460,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 (vijfentwintig) maanden.
Bepaalt dat een op 10 (tien) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit nodig oordeelt, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals dit is vermeld onder 2 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder 1 en 3 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het gevorderde bedrag van
€ 2.460,00 (tweeduizend vierhonderdzestig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat een bedrag te betalen van
€ 2.460,00 (tweeduizend vierhonderdzestig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 34 (vierendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof, mr. H.M.A. de Groot en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. L.E.G. van der Hut. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 mei 2010.