ECLI:NL:GHSGR:2010:BN1825

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.063.470-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Stille
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator en uithuisplaatsing minderjarigen

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van minderjarigen en het verzoek van de vader om de benoeming van een bijzondere curator. De vader is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen zijn verleend. De vader betwist de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en stelt dat hij ten onrechte wordt beschuldigd van mishandeling en bedreiging van de minderjarigen. Hij verzoekt het hof om een bijzondere curator te benoemen die de belangen van de minderjarigen kan behartigen.

De moeder en de raad voor de kinderbescherming zijn ook betrokken bij de procedure. De raad heeft geen verweerschrift ingediend, maar Jeugdzorg heeft wel gereageerd op het verzoek van de vader. Tijdens de zitting is gebleken dat de verhalen van de vader en de minderjarigen haaks op elkaar staan. Jeugdzorg stelt dat de minderjarigen hun mening serieus nemen en dat er inmiddels overeenstemming is bereikt over begeleide bezoeken tussen de vader en de minderjarigen.

Het hof overweegt dat er geen belangenstrijd is tussen de vader en de minderjarigen die de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk maakt. Zowel de vader als de moeder willen het contact met de minderjarigen herstellen. Het hof concludeert dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, gezien de bedreigende thuissituatie en de zorgen over de geestelijke en zedelijke ontwikkeling van de minderjarigen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 juli 2010
Zaaknummer : 200.063.470/01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 09-1603 en J1 RK 09-1604
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.A.J. de Nijs te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 16 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 januari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van Jeugdzorg is bij het hof op 2 juni 2010 een schriftelijke reactie ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 8 juni 2010 en 9 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens de raad: de heer M.C. Dors. Voorts zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar zoon, de heer [naam], die bereid is voor de moeder als niet officiële tolk te fungeren, en namens Jeugdzorg: mevrouw A.W. Cullens en mevrouw J.P.T. van Hoppe. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De nader te noemen minderjarigen zijn in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de minderjarigen [de minderjarige I], geboren op [geboortedatum in] 1994 te [geboorteplaats], en [de minderjarige II], geboren op [geboortedatum in] 1997 te [geboorteplaats] (verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld met benoeming van Jeugdzorg tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg. Voorts is bij diezelfde beschikking met ingang van 19 januari 2010 machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in een residentiële instelling (AWBZ) verleend tot 19 januari 2011. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een residentiële instelling (AWBZ) van de minderjarigen.
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken om verlenging (het hof leest: tot het uitspreken) van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af te wijzen. Ter terechtzitting heeft de vader zijn verzoek aangevuld in die zin, dat hij verzoekt een bijzondere curator te benoemen en de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van diens bevindingen.
3. De raad heeft ter terechtzitting verweer gevoerd.
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gronden voor een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen aanwezig zijn. Daartoe voert hij het volgende aan. De vader is van mening dat hij ten onrechte wordt beschuldigd. Hij heeft de minderjarigen nooit bedreigd of mishandeld en kan dan ook niet begrijpen dat de minderjarigen dit volgens de raad en de kinderrechter naar voren brengen. Nu de bevindingen van de raad en de vader haaks op elkaar staan, acht hij het van belang dat het hof een bijzondere curator voor de minderjarigen benoemt. In tegenstelling tot Jeugdzorg, kan deze bijzondere curator als onafhankelijk persoon de belangen van de minderjarigen behartigen en onderzoeken wat zij willen en wat hun belang is. Indien blijkt dat de minderjarigen op dit moment geen contact met de vader willen, zal hij zich daarbij neerleggen. De vader is er echter niet van overtuigd dat de minderjarigen hem niet willen zien. Voorts is de vader van mening dat Jeugdzorg de belangen van de minderjarigen niet goed behartigt, nu Jeugdzorg tot op heden het contact tussen hem en de minderjarigen niet toestaat. De vader heeft langdurig voor de minderjarigen gezorgd en vindt het belangrijk dat er contact is. Daarnaast heeft de kinderrechter volgens de vader onvoldoende waarde gehecht aan het onderzoek dat door het AMK Rotterdam is uitgevoerd en op 19 september 2009 is afgerond. Uit dit onderzoek blijkt dat er binnen het gezin van de vader niets aan de hand was.
Ter terechtzitting is namens de vader aanvullend verklaard dat de inmiddels door Jeugdzorg opgestarte persoonlijke contacten en belcontacten tussen hem en de minderjarigen te weinig plaatsvinden om bij het leven van de minderjarigen betrokken te blijven. Daarnaast maakt de vader zich zorgen over het welbevinden van de minderjarigen. Verder is namens de vader verklaard dat de hulpverlenende instanties erkennen dat de vader een gewaardeerde burger is binnen de Turkse gemeenschap. Dit beeld zou niet zijn ontstaan indien de vader alcohol zou misbruiken, hetgeen hem wordt verweten.
5. Namens de raad is ter terechtzitting verklaard dat de raad persisteert bij de verzoeken.
6. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals hij heeft gedaan en voert daartoe het volgende aan. Het is correct dat de verhalen van de vader en de minderjarigen haaks op elkaar staan. Gezien de leeftijd van de minderjarigen neemt Jeugdzorg hun mening echter wel serieus. Jeugdzorg heeft de vader laten weten het in het belang van de minderjarigen te vinden dat er contact is met de vader, doch wil de mening van de minderjarigen hierin wel respecteren. Inmiddels is er tussen de vader en de minderjarigen overeenstemming bereikt over de contacten en zijn deze uitgebreid naar begeleide bezoeken. Jeugdzorg ziet dan ook geen taak meer weggelegd voor een bijzondere curator. Voorts is er naar aanleiding van de aangifte van november 2009 opnieuw melding gedaan bij het AMK. De minderjarigen hebben daarbij laten weten dat zij bij de eerste melding hebben gelogen om de vader in bescherming te nemen. Er was wel degelijk iets aan de hand in het gezin. Gelet op het voorgaande dient de bestreden beschikking dan ook te worden bekrachtigd, aldus Jeugdzorg.
Ter terechtzitting is namens Jeugdzorg verklaard dat zij de minderjarigen blijven stimuleren om het contact met de vader en de moeder te herstellen.
7. De moeder heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij, evenals de vader, contact wil met de minderjarigen.
Benoeming van een bijzondere curator
8. Het hof overweegt met betrekking tot de benoeming van een bijzondere curator over de minderjarigen als volgt. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarigen de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen in strijd zijn met die van de minderjarigen, benoemt de rechter indien hij dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarigen ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
9. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een belangenstrijd tussen de vader en de minderjarigen die de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk maakt. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat zowel de vader, de moeder als de minderjarigen overeenkomende belangen hebben. Zo willen zij allen het contact herstellen en staat het welbevinden van de minderjarigen bij zowel de vader als de moeder voorop. Jeugdzorg onderschrijft deze doelstelling ook, onder aantekening dat er ook rekening gehouden dient te worden met de wensen van de minderjarigen en hun belangen. Het hof ziet derhalve geen aanleiding tot het benoemen van een bijzondere curator.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen
10. Het hof stelt voorop dat een verzoek tot ondertoezichtstelling slechts kan worden toegewezen indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), aanwezig zijn. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de minderjarigen zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Voorts kan een verzoek tot uithuisplaatsing zoals bedoeld in artikel 1:261, eerste lid BW slechts worden toegewezen indien de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
11. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de beoordeling van het verzoek door de kinderrechter aanwezig waren en thans nog aanwezig zijn. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking. Uit het raadsrapport van 5 januari 2010 volgt dat de thuissituatie bij de vader door de minderjarigen als zeer bedreigend werd ervaren. De minderjarigen hebben in het kader van het raadsonderzoek verklaard dat zij door de vader werden mishandeld en bedreigd als gevolg van zijn alcoholmisbruik. Zij hebben zich zeer angstig gevoeld. Uit het kinderverhoor is het hof gebleken dat de minderjarigen niet bij de vader willen wonen en dat zij nog steeds zeer angstig zijn. Zij voelen zich niet veilig bij hem. Bovendien, zo blijkt uit het raadsrapport, willen de minderjarigen niet bij familie geplaatst worden, aangezien zij vrezen dat de familie hen onder druk zal zetten om weer terug te gaan naar de vader. Voorts is uit het raadsrapport gebleken dat de vader de minderjarigen in hun vrijheid heeft beperkt en een zeer bepalende rol speelde in hun doen en laten. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet uitgesloten moet worden geacht dat de minderjarigen in de thuissituatie in hun geestelijke en zedelijke ontwikkeling werden en nog steeds worden bedreigd. Tot op heden is geen inzicht verkregen in de door de minderjarigen genoemde zorgen, waardoor er nog immer onduidelijkheid bestaat over de realiteit van de opvoedingssituatie. Ter zitting hebben zowel de vader als Jeugdzorg het belang van onderzoek naar de achterliggende problemen onderstreept. Het hof gaat er van uit dat Jeugdzorg op korte termijn zo een onderzoek zal (doen) instellen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
12. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Stille en Van der Burght, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010.