rolnummer 22-002641-09
parketnummer 09-758419-08
datum uitspraak 3 juni 2010
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 mei 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd in Gevangenis "De Marwei" te Leeuwarden.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
10 december 2009, 17 december 2009 en 20 mei 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een kort daarvoor genomen besluit, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen/pistool in de nek en/of de (rechteronder)arm, althans in het lichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in de periode van 26 oktober 2008 tot en met
13 november 2008 te 's-Gravenhage en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten twee, althans een (semi-automatische) pisto(o)l(en):
- een BBM model 315 auto, oorspronkelijk kaliber 8 mm (omgebouwd naar 6.35 mm) en/of
- een Walther model PPK, kaliber 7,65 mm en/of munitie van categorie III, te weten:
- 7 volmantel patronen (merk N.n.y. Prvi Partisan), kaliber 7.65 mm en/of
- 2 volmantel patronen (merk Sellier & Bellot), kaliber 6.35 mm, althans één of meer patronen/kogels van categorie III, voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 26 oktober 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een vuurwapen/pistool, althans een hard voorwerp, in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 oktober 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), met een vuurwapen/pistool, althans een hard voorwerp, in zijn gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van voorarrest. Omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen is beslist als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt van de advocaat-generaal
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal betoogd dat de verdachte dient te worden veroordeeld ter zake van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde (poging tot moord), nu in de visie van de advocaat-generaal bewezen kan worden verklaard dat bij de verdachte opzet - in voorwaardelijke zin - op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] heeft voorgezeten en de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Daarbij stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, die dienen te worden aangevuld met de ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2010 afgelegde verklaring van de verdachte. De verdachte heeft aldaar verklaard de avond vóór het onderhavige incident een (door)geladen pistool in zijn broekband te hebben gestoken. Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer] met de loop van het pistool meermalen in diens gezicht en in diens nek geslagen, waarbij hij zijn vingers in de buurt van de trekker hield. In de visie van de advocaat-generaal zijn er tijdens het slaan met het pistool momenten geweest waarop de verdachte zich over zijn handelwijze heeft kunnen bezinnen, zodat er sprake is geweest van voorbedachten rade.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities betoogd dat de verdachte van het onder 1 impliciet primair en impliciet subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
In de kern weergegeven heeft de raadsvrouw daartoe het volgende aangevoerd:
- in het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten voorhanden op grond waarvan bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld;
- bij de verdachte heeft niet het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] voorgezeten;
- niet kan worden uitgesloten dat de verwondingen aan de nek en arm van [slachtoffer] zijn veroorzaakt door hetzelfde schot, namelijk door het afgaan van het wapen toen de verdachte daarmee sloeg;
- de verklaringen van [slachtoffer] zijn ongeloofwaardig en niet bruikbaar voor het bewijs, nu hij zich bijna anderhalf jaar ná het incident, te weten tijdens zijn verhoor door de raadsheer-commissaris d.d. 22 januari 2010 veel meer lijkt te herinneren dan kort daarna;
- de zich in het dossier bevindende camerabeelden zijn te vaag om op grond daarvan te concluderen dat de verdachte gericht op [slachtoffer] heeft geschoten.
Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat uit de [slachtoffer] betreffende medische informatie d.d.13 februari 2009 niet blijkt dat er bij hem sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zodat de verdachte in de visie van de verdediging eveneens van het onder 3 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen aangenomen feiten en omstandigheden
Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof de navolgende toedracht afgeleid.
Op 26 oktober 2008 omstreeks 03.00 uur loopt de verdachte samen met een aantal anderen, onder wie een jongen genaamd [kennis verdachte], over de Lange Poten te 's-Gravenhage. Zij hebben kort daarvoor een uitgaansgelegenheid bezocht; de verdachte is dronken en onder invloed van verdovende middelen.1 Op enig moment komen twee jongens, [kennis slachtoffer] en [slachtoffer] genaamd, het groepje tegemoet lopen.2 [kennis verdachte] treft de jongens als eerste op z'n pad en raakt met [kennis slachtoffer] in een discussie verwikkeld.
De verdachte besluit om poolshoogte te gaan nemen. Terwijl hij richting [kennis verdachte] en [kennis slachtoffer] loopt, ziet hij dat [slachtoffer] z'n telefoongesprek beëindigt en naar hem toeloopt. Vervolgens krijgt hij een trap van [slachtoffer] tegen zijn been. Daarop trekt de verdachte een pistool uit zijn broeksband. Hij pakt het pistool bij de kolf vast met z'n vingers in de buurt van de trekker. Het betreft een (door)geladen semi-automatisch pistool dat de verdachte de avond daarvoor bij zich heeft gestoken. De verdachte slaat met de loop van het pistool meermalen in het gezicht van [slachtoffer]; ook slaat hij hem in diens nek.
Bij het slaan gaat het pistool af.3 [slachtoffer] voelt een harde klap in zijn nek, met als gevolg een felle, scherpe pijn. Hij ruikt een brandlucht bij zijn haren. In reactie daarop legt [slachtoffer] zijn beide handen in zijn nek, bukt zich en draait zich naar achteren. Hij ziet de verdachte staan met het pistool in zijn hand.4 Vervolgens wordt er nog een schot gelost.5 De kogel komt in de rechteronderarm van [slachtoffer] terecht.6 De verdachte steekt het pistool in zijn zak; alleen hij heeft het wapen in zijn hand gehad.7 De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het wapen met de kolf in zijn hand vasthield en dat hij zelf aanneemt dat hij daarbij zijn vinger aan de trekker had.
In het ziekenhuis wordt de kogel operatief uit de rechteronderarm verwijderd.8 In de nek van [slachtoffer] zijn twee gaten met daarop een bebloede korst zichtbaar. De afstand tussen die gaten bedraagt ongeveer tien centimeter. De huid tussen de gaten is gaaf en niet beschadigd. Voorts heeft [slachtoffer] letsel in zijn gezicht opgelopen.9
Kort na het schietincident stelt de politie op de plaats delict een onderzoek in. Daarbij worden twee hulzen aangetroffen. De hulzen worden voor nader onderzoek veiliggesteld en in beslag genomen.10
Op 13 november 2008 wordt de verdachte door leden van het arrestatieteam in een woning te Capelle aan den IJssel aangehouden.11 Aansluitend vindt er een doorzoeking in die woning plaats waarbij een semi-automatisch pistool, te weten een Walther model PPK, kaliber 7.65 mm, onder de bank wordt aangetroffen en in beslag genomen. De bij het pistool behorende munitie wordt eveneens in beslaggenomen; het betreft zeven volmantel patronen van het merk N.n.y. Prvi Partisan, kaliber 7,65 mm.12
Om met bovengenoemd pistool een schot te kunnen lossen, dient de trekker te worden overgehaald; het pistool gaat niet af als het alleen als slagwapen wordt gebruikt. Bovendien zijn de op de plaats delict aangetroffen hulzen van het kaliber 7,65 mm waarschijnlijk met het pistool verschoten.13
Na met het inbeslaggenomen pistool te zijn geconfronteerd, verklaart de verdachte dat hij dat pistool tijdens het incident bij zich had.14
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is op grond waarvan bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Uit de omstandigheid dat de verdachte het (door)geladen pistool de avond voorafgaande aan het onderhavige incident in zijn broekband had gestoken, kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte dat deed met de bedoeling om iemand van het leven te beroven.
Bovendien zijn er in het dossier onvoldoende aanwijzingen voorhanden op grond waarvan kan worden aangenomen dat er tijdens het incident voor de verdachte (voldoende) ruimte is geweest voor momenten van bezinning. De verdachte heeft zulks ten stelligst ontkend.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1 impliciet primair (poging tot moord) is tenlastegelegd, zodat hij daarvan - overeenkomstig het standpunt van de verdediging - behoort te worden vrijgesproken.
Bij de beoordeling van de vraag of bij de verdachte al dan niet voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft voorgezeten, dient het volgende te worden vooropgesteld.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In dit verband acht het hof de navolgende, uit het voorgaande afgeleide, feiten en omstandigheden van belang:
- dat er sprake is van een handgemeen tussen [slachtoffer] en de verdachte;
- dat de verdachte daarbij een (door)geladen pistool uit zijn broekband pakt, dat hij de avond voorafgaande aan het incident in zijn broekband heeft gestoken;
- dat hij het pistool vasthoudt aan de kolf;
- dat de verdachte, zoals hij ook zelf aanneemt, zijn vingers in de buurt van de trekker heeft;
- dat hij met de loop van het pistool meermalen in het gezicht van [slachtoffer] slaat;
- dat hij daarmee tevens in de nek van [slachtoffer] slaat;
- dat het pistool afgaat, terwijl de verdachte het op de hiervoor genoemde wijze in zijn hand heeft;
- dat [slachtoffer] door een kogel in zijn nek wordt getroffen;
- dat [slachtoffer] zich omdraait en voelt dat hij door een tweede kogel in zijn rechteronderarm wordt getroffen;
- dat voor elk schot met het pistool volgens de technische rapportage een trekkerbeweging nodig is;
- dat het pistool volgens diezelfde rapportage niet kan afgaan als het als slagwapen wordt gebruikt;
- dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van de verdachte nekletsel en verwondingen in zijn gezicht oploopt;
- dat uit de rechteronderarm van [slachtoffer] een kogel wordt verwijderd;
- dat er in de onmiddellijke omgeving van de gebeurtenis twee hulzen van het kaliber 7,65 mm zijn aangetroffen, die waarschijnlijk met het pistool zijn verschoten.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte op korte afstand van [slachtoffer] twee keer heeft geschoten, tengevolge waarvan [slachtoffer] letsel aan zijn nek en rechteronderarm heeft bekomen; aldus is bewezen dat bij de verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] heeft voorgezeten.
De stelling van de raadsvrouw dat het pistool door het slaan is afgegaan, acht het hof - gelet op het hierboven overwogene - geenszins aannemelijk geworden.
Bovendien heeft de verdachte door [slachtoffer] met de loop van een (door)geladen pistool in diens gezicht te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De enkele door de verdediging opgeworpen omstandigheid dat er bij [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel in het gezicht is geconstateerd, staat een bewezenverklaring van het onder 3 primair tenlastegelegde niet in de weg.
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer] niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, omdat die niet op alle onderdelen betrouwbaar zijn, gaat het hof hieraan voorbij. Het hof stelt vast dat de verklaringen die [slachtoffer] op 26 oktober 2008 en 3 november 2008 tegenover de politie heeft afgelegd in essentie overeenkomen met hetgeen hij op 22 januari 2010 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard. Bovendien is naar het oordeel van het hof voor de verklaringen van [slachtoffer], voor zover meewerkend aan het bewijs, voldoende onafhankelijk steunbewijs voorhanden.
Anders dan de rechtbank heeft het hof de zich in het dossier bevindende camerabeelden niet voor het bewijs gebezigd. Hetgeen de raadsvrouw daaromtrent heeft betoogd, behoeft dan ook geen bespreking meer. Het hof tekent daarbij aan dat de beelden in ieder geval niet in strijd zijn met de hiervoor weergegeven toedracht.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidair, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 oktober 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een vuurwapen in de nek en/of de (rechteronder)arm, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in de periode van 26 oktober 2008 tot en met
13 november 2008 te 's-Gravenhage en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool:
- een Walther model PPK, kaliber 7,65 mm en/of munitie van categorie III, te weten:
- 7 volmantel patronen (merk N.n.y. Prvi Partisan), kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
hij op 26 oktober 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een vuurwapen in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor vermelde, door middel van voetnoten nader aangeduide, bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 impliciet subsidiair en 3 primair: De voortgezette handeling van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling;
2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zonder noemenswaardige aanleiding tijdens een vechtpartij op straat met een pistool in de nek en de rechteronderarm van het slachtoffer [slachtoffer] geschoten. Tengevolge van die handelwijze heeft het slachtoffer letsel aan zijn nek en onderarm bekomen. Het is slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken geweest dat het slachtoffer niet aan zijn verwondingen is bezweken. Verdachtes handelen levert aldus een poging tot aantasting op van het meest fundamentele recht waar de mens over beschikt, te weten het recht op leven.
Bovendien heeft de verdachte tijdens die vechtpartij het slachtoffer met de loop van het pistool in diens gezicht geslagen tengevolge waarvan het slachtoffer letsel heeft bekomen. Dit is een ernstig feit, waarbij evenzeer geldt dat het slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken is geweest dat het slachtoffer daarbij geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Dergelijke ernstige geweldsdelicten leveren een ernstige aantasting op van de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter. Daarnaast brengen deze delicten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Dit klemt te meer nu deze feiten zijn gepleegd op de openbare weg waar op dat tijdstip veel uitgaanspubliek was te vinden. Verdachte heeft in hoge mate gevaarzettend gehandeld, door in die omgeving schoten te lossen en met een vuurwapen te slaan.
Voorts heeft de verdachte in de bewezenverklaarde periode een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit daarvan leidt, zoals uit de onderhavige zaak ondubbelzinnig is gebleken, niet zelden tot het plegen van ernstige misdrijven. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens. In het bijzonder rekent het hof de verdachte ernstig aan dat hij, bij het uitgaan, zeer lichtzinnig een geladen vuurwapen bij zich heeft gestoken en zich toen heeft bedronken, in de wetenschap dat alcoholmisbruik hem telkens in de problemen brengt.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 mei 2010, is de verdachte eerder wegens het plegen van een poging tot doodslag, waarbij eveneens een vuurwapen is gebruikt, veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij de beraadslaging heeft het hof acht geslagen op de inhoud van twee, de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden betreffende, Pro Justitia rapporten d.d. 18 januari 2009 en 24 januari 2009, opgesteld door
drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater, respectievelijk W.J.L. Lander, psycholoog. Volgens beide gedragsdes-kundigen is er bij de verdachte sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en alcohol- en cannabismisbruik. Er is volgens hen bij de verdachte geen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens; beide gedragsdeskundigen achten de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten volledig toerekeningsvatbaar.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de navolgende omtrent de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden opgemaakte rapportages:
- een voorlichtingrapport van Palier, opgemaakt door A. Taumen, reclasseringswerker, d.d. 20 april 2009, waarin wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen;
- een rapport van het Bureau Terugdringen Recidive, opgemaakt door H. Henneveld, reclasseringswerker, d.d. 18 mei 2010, waarin de mogelijkheden van ambulante behandeling van de verdachte binnen en na detentie worden besproken.
Uit de rapportages destilleert het hof in dit verband dat de verdachte - zeker indien hij zijn alcoholgebruik niet onder controle heeft en gelet op zijn onverantwoordelijke lichtzinnigheid ten aanzien van vuurwapens - een gevaar voor de samenleving is. Het hof acht behandeling van de verdachte weliswaar noodzakelijk maar acht het belang van de bescherming van de samenleving thans zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van de verdachte, zodat eventuele behandeling slechts in detentie zal kunnen aanvangen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen zal worden beslist zoals in het vonnis waarvan beroep omschreven.
De inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 5 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zullen worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en met betrekking tot die voorwerpen het onder 2 bewezenverklaarde is begaan; deze voorwerpen zijn bovendien van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 45, 56, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 5 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. S. van Dissel en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juni 2010.
1 De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2010.
2 De verklaring van [slachtoffer]afgelegd op 22 januari 2010 ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. S.K. Welbedacht. En ook het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1512/2008/55895-84 (blz. 228 tot en met 231 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 3 november 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier, inhoudende de op 3 november 2008 afgelegde verklaring van de getuige [kennis slachtoffer].
3 De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2010.
4 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1512/2008/55895-33 (blz. 56 tot en met 58 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 26 oktober 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], brigadier, inhoudende de op 26 oktober 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer]. En ook de in voetnoot 2 genoemde verklaring van [slachtoffer].
5 Zie voetnoot 2. En ook het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1512/2008/55895-95 (blz. 232 tot en met 235 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 5 november 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], inspecteur, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op 5 november 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1].
6 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1512/2008/55895-33 (blz. 56 tot en met 58 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 26 oktober 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], brigadier, inhoudende de op 26 oktober 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer]. En ook het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1512/2008/55895-83 (blz. 225 tot en met 227 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 3 november 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], brigadier, inhoudende de op 3 november 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer].
7 De op 9 maart 2009 ten overstaan van de rechter-commissaris mr. P de Haan afgelegde verklaring van de verdachte.
8 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1512/2008/55895-33 (blz. 56 tot en met 58 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 26 oktober 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], brigadier, inhoudende de op 26 oktober 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer].
9 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1512/2008/55895-87 (blz. 161 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 3 november 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], brigadier, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaar. Eigen waarneming hof: foto's op bladzijden 60 en 61 van dossiernummer 1512/2008/55895.
10 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1512/2008/55895-43 (blz. 159 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 27 oktober 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], brigadier, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaar.
11 Het proces-verbaal van Aanhouding van Politie Haaglanden (blz. 198 en 199 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 13 november 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 0308 en 0117, leden van het arrestatieteam, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaren.
12 Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van Politie Haaglanden (blz. 340 tot en met 342 van dossiernummer 1512/2008/55895), opgesteld op 13 november 2008 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], alsmede andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaren. En ook het proces-verbaal van Politie Haaglanden, bureau Recherche Expertise (blz. 478 tot en met 480 van dossiernummer 1512/2008/55895), opgesteld op 17 november 2008 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], brigadier en werkzaam als recherchespecialist, ploeg Wapens, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaar.
13 Bladzijde 14 van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 27 januari 2009, opgesteld door W. Kerkhoff, vast gerechtelijk deskundige (blz. 633 tot en met 644 van dossiernummer 1512/2008/55895).
14 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1512/2008/55895-159 (blz. 503 tot en met 508 van dossiernummer 1512/2008/55895), d.d. 18 november 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], brigadier, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de op
18 november 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte.