ECLI:NL:GHSGR:2010:BN0529

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.004.600-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg dekkingsclausule in een cocktailpolis en de gevolgen van waterschade door een sprinklerinstallatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een geschil tussen Nassau Verzekering Maatschappij N.V. en Rocket Boy Company B.V. over de uitleg van een dekkingsclausule in een zogenaamde cocktailpolis. De zaak is ontstaan na waterschade die onvoorzien uit een sprinklerinstallatie was gestroomd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het debat zich toespitste op de vraag of deze schade onder de polisvoorwaarden als 'onvoorzien' kon worden aangemerkt. Het hof heeft in zijn arrest van 6 juli 2010 de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar ook de uitleg van de dekkingsclausule verder verduidelijkt. Het hof oordeelde dat de informatie op de website van Nassau, die de dekkingsbepaling ondersteunt, niet voldoende was toegelicht. Dit leidde tot de conclusie dat Rocket Boy redelijkerwijs mocht aannemen dat de schade onder de verzekering viel. Het hof heeft de grieven van Nassau verworpen en de ingangsdatum van de wettelijke rente vastgesteld op 18 juni 2005, in plaats van 18 mei 2005, zoals eerder door de rechtbank was bepaald. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep voor Nassau vastgesteld en de vordering van Nassau tot terugbetaling van de wettelijke rente toegewezen. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke communicatie en toelichting van de dekkingsclausules door verzekeraars.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 105.004.600/01
Rolnummer (oud): C06/00388
Rolnummer rechtbank: 240529 / HA ZA 05-1768
arrest van de vierde civiele kamer d.d. 6 juli 2010
inzake
NASSAU VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Nassau,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te ’s-Gravenhage,
tegen
ROCKET BOY COMPANY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Rocket Boy,
advocaat: mr. M.A.D. Bol te Rotterdam.
Het geding
Voor het eerdere procesverloop verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 29 mei 2008. Nassau heeft een nadere memorie genomen, waarop Rocket Boy heeft gereageerd bij antwoordakte na tussenarrest.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en andermaal arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof blijft bij zijn tussenarrest van 29 mei 2008.
2. Kern van het geschil is de vraag of hier sprake is van een onder de polis gedekt evenement. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het debat tussen partijen zich toespitst op de vraag of het water in de zin van de polisvoorwaarden “onvoorzien” uit de sprinklerinstallatie is gestroomd.
3. Ten aanzien van de toedracht van het evenement is in het in rechtsoverweging 9 van het tussenarrest genoemde expertiserapport vermeld dat de sprinklerinstallatie waarschijnlijk is “gemanipuleerd” door een van de gasten van het café met behulp van een warmtebron (aansteker) en dat tengevolge van dit gebeuren water is uitgestroomd.
4. Nassau heeft gemotiveerd betwist dat de door de expert genoemde schadeoorzaak een onder de polis gedekt evenement oplevert. Zij heeft zich daarbij beroepen op drie uitspraken van de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf (thans genaamd Raad van Toezicht Verzekeringen, hierna te noemen: de Raad) met nummers II-95/34, II-89/6, en II-88/21.
5. Rocket Boy heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de oorzaak van de schade niet is komen vast te staan. In de tweede plaats heeft zij aangevoerd dat Nassau het begrip “onvoorzien” veel te beperkt uitlegt. Volgens Rocket Boy is het natuurlijk onvoorzien dat een gast opzettelijk een aansteker bij een sprinkler houdt waardoor die afgaat. Rocket Boy heeft verder nog aangevoerd dat het door Nassau suggereren op de website dat een horecaondernemer rustig kan gaan slapen omdat hij een Cocktailpolis heeft en er dus niets kan gebeuren, niet strookt met de stelling dat onbedoeld uitstromen van een sprinkler niet verzekerd is.
6. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 29 mei 2008 overwogen dat de door Nassau overgelegde uitspraken het standpunt van Nassau ondersteunen. Het hof heeft echter (ambtshalve) tevens kennis genomen van de nadien door de Raad gewezen uitspraken met nummers 2000/13 Br en 2002/79 Br. In deze laatste uitspraken lijkt de Raad terug te komen op zijn eerder door Nassau overgelegde uitspraken. Het hof heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen teneinde partijen de gelegenheid te geven zich op dit punt nader uit te laten. Partijen hebben hiervan gebruik gemaakt en ieder nog een akte genomen.
7. Het hof overweegt als volgt.
De hier in geschil zijnde verzekering is tot stand gekomen per 1 januari 2003. Bij de uitleg van de daarin opgenomen dekkingsclausule mag (zoals ook niet wordt betwist) eveneens de informatie op de in rechtsoverweging 5 genoemde website van Nassau worden betrokken. De daar verstrekte informatie biedt steun aan de stelling dat de dekkingsbepaling, met name het daarin vermelde begrip “onvoorzien”, ruim moet worden uitgelegd. De door Nassau overgelegde uitspraken van de Raad zijn inmiddels niet meer maatgevend. Zoals in rechtsoverweging 12 van het tussenarrest is overwogen heeft de Raad in de uitspraak 2000/13 Br vastgesteld dat is gebleken dat verzekerden de beperkte strekking van de dekkingsclausule niet altijd onderkennen, en deze aldus begrijpen dat tevens als “onvoorzien” in de zin van de polisvoorwaarden moet worden beschouwd, schade veroorzaakt door menselijke fouten waarmee verzekerden in redelijkheid niet hebben gerekend. De Raad heeft verzekeraars in overweging gegeven de daar aan de orde zijnde dekkingsclausules nader toe te lichten door bijvoorbeeld verzekerden uitdrukkelijk er op te wijzen – in de desbetreffende polisbepalingen of anderszins - welke waterschade is gedekt, namelijk alleen schade door plotselinge defecten aan het verzekerde object en niet schade die het voorzienbaar gevolg is van menselijk falen. In de uitspraak 2002/79 Br heeft de Raad naar dit standpunt verwezen. Het hof verenigt zich met deze door de Raad geformuleerde zienswijze en zal bij de uitleg van de hier in geschil zijnde dekkingsbepaling, die vergelijkbaar is met door de Raad beoordeelde bepalingen, hierbij aansluiten. Vast staat dat bij de hier in geschil zijnde dekkingsclausule deze nadere toelichting ontbreekt. Zoals hiervoor is overwogen, geeft de website nu juist steun aan een ruime uitleg van de dekkingsclausule.
8. De door Nassau in haar nadere memorie aangevoerde verweren brengen het hof niet tot een ander oordeel. Het enkele feit dat de uitspraak met nummer 2002/79 Br dateert van 16 december 2002 en dat Nassau daarvan op 1 januari 2003 nog niet op de hoogte was betekent niet dat het hof de door de Raad geformuleerde beleidslijn niet in zijn beoordeling zou mogen betrekken. Deze beleidslijn was immers in de uitspraak nummer 2000/13 Br al aangekondigd. De latere uitspraak van de Raad bevat een bevestiging van deze beleidslijn. Voor zover Nassau wil betogen dat zij er op grond van de hier besproken uitspraken van de Raad van uit mocht gaan dat de verplichting tot nadere toelichting van de dekkingsclausule alleen geldt voor verzekeringen met consumenten, overweegt het hof dat het deze uitleg te beperkt acht. Het hof merkt hierbij nog op dat de verzekerde in de uitspraak nummer 2002/79 Br een kledingwinkel exploiteert en dus niet als consument kan worden aangemerkt. Voor zover tot slot het verweer is gevoerd dat het hier gaat om een zogeheten Cocktailpolis en de hiervoor besproken uitspraken van de Raad een “Extra uitgebreide opstalpolis”, “Extra uitgebreide inboedelpolis” en een “Uitgebreide goederen- en inventarisverzekering” betreffen leidt ook dit niet tot een ander oordeel. De hier in geschil zijnde dekkingsclausule is, zoals gezegd, vergelijkbaar met de bepalingen die onderwerp van geschil vormen in de hiervoor besproken uitspraken van de Raad. Het hof tekent hierbij nog aan dat in de zaak met nummer 2000/13 Br in de polisbepaling onder meer wordt verwezen naar “een ander opgetreden defect”. Deze verwijzing ontbreekt in de hier in geschil zijnde (op dit punt ruimer geformuleerde) dekkingsbepaling. Voor de onderhavige dekkingsbepaling geldt de verplichting tot nadere toelichting dus nog eens temeer.
9. Al het voorgaande overziend is het hof van oordeel dat Rocket Boy, gelet op de informatie op de website en het ontbreken van een nadere toelichting bij de dekkingsclausule redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat ook een schade als hier aan de orde onder de verzekering is gedekt. Dit betekent dat een redelijke uitleg van de hier in geschil zijnde dekkingsbepaling inhoudt dat de door de expert genoemde schadeoorzaak moet worden aangemerkt als “water (…) onvoorzien gestroomd uit de (…) sprinklerinstallatie” als bedoeld in de polis. De stelling dat voor polisdekking sprake moet zijn van een defect in de sprinklerinstallatie gaat dus niet op. Dit betekent dat de grieven I tot en met III geen doel treffen.
10. Grief IV strekt tot betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de wettelijke rente gelet op de sommatiebrief van 17 mei 2005 zal worden toegewezen vanaf 18 mei 2005. Ter toelichting op deze grief voert Nassau aan dat het verzenden van de sommatiebrief van 17 mei 2005 niet tot gevolg heeft dat Nassau al op 18 mei 2005 in verzuim is. Daarvoor dient een redelijke termijn te worden gehanteerd. Die begint in de gegeven omstandigheden niet eerder dan 18 juni 2005.
11. Bij memorie van antwoord heeft Rocket Boy aangevoerd dat het verzuim van Nassau al eerder was opgetreden dan 18 mei 2005. Op 16 november 2004 stond de schade al vast. Redelijkerwijs had Nassau een maand later, te weten 16 december 2004, tot vergoeding van de schade dienen over te gaan. Een ingebrekestelling was dan ook niet eens nodig geweest.
12. Het hof overweegt als volgt. In de inleidende dagvaarding heeft Rocket Boy, onder overlegging van de sommatiebrief van 17 mei 2005, aan haar vordering tot vergoeding van de wettelijke rente ten grondslag gelegd dat de wettelijke rente op 18 mei 2005 is aangezegd. Het in de memorie van antwoord ingenomen standpunt bevat een wijziging van de grondslag van deze vordering. Het hof acht deze nieuwe grondslag van de vordering onvoldoende onderbouwd. De polisbepaling terzake van betaling van de schade is niet overgelegd. Rocket Boy heeft onvoldoende gesteld voor de conclusie dat Nassau op 16 december 2004 in verzuim is geraakt. Het enkele feit dat op 16 november 2004 de schade vast stond en Nassau redelijkerwijs op 16 december 2004 tot vergoeding van de schade had dienen over te gaan is hiervoor onvoldoende. Naar het oordeel van het hof heeft Nassau zich terecht op het standpunt gesteld dat in de sommatiebrief van 17 mei 2005 een redelijke termijn voor betaling gehanteerd had moeten worden. Op zich zelf genomen heeft Rocket Boy niet betwist dat deze redelijke termijn in dit geval niet eerder begint dan 18 juni 2005. Grief IV treft dus doel.
13. Het hof zal het bestreden vonnis ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente vernietigen en alsnog bepalen dat de wettelijke rente verschuldigd is met ingang van 18 juni 2005. Het hof zal het vonnis voor het overige bekrachtigen. Nassau zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De vordering van Nassau tot terugbetaling van de wettelijke rente zal worden toegewezen als na te melden. De over deze terugbetaling gevorderde rente is niet bestreden.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2005 ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente vanaf 18 mei 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Nassau tot betaling van de wettelijke rente over de in het bestreden vonnis toegewezen hoofdsom vanaf 18 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt Rocket Boy tot terugbetaling aan Nassau van de wettelijke rente over de hoofdsom met betrekking tot de periode vanaf 18 mei 2005 tot 18 juni 2005, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2005 en verklaart dit onderdeel van het arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt Nassau in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Rocket Boy tot op heden begroot op € 2.120,-- aan verschotten en € 2.446,50 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, J.M.Th. van der Hoeven-Oud en A.M. Voorwinden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2010 in aanwezigheid van de griffier.