ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9959

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.350-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Husson
  • A. Dusamos
  • M. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de vader moet betalen aan de moeder voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Fresco, heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten, waarin de hoogte van de kinderalimentatie was vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.N. Sardjoe, heeft de alimentatie aangevraagd en de kinderen wonen bij haar.

De procedure begon met een tussenbeschikking van het hof op 10 februari 2010, waarin werd besloten om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van een mediationtraject tussen de partijen. Beide advocaten hebben op verschillende momenten bevestigd dat de mediation was beëindigd. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 april 2010, waarbij beide partijen aanwezig waren en hun standpunten hebben toegelicht.

Het hof heeft de grieven van de vader beoordeeld. De eerste grief, die betrekking had op de verwachting dat de vader zijn fulltime verdiencapaciteit weer zou benutten, werd door het hof verworpen. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de vader zijn werkuren had verminderd zonder overleg met de moeder. De vader zou de vastgestelde kinderalimentatie moeten voldoen uit zijn vrije draagkracht.

Daarnaast heeft het hof de tweede en derde grief van de vader ook verworpen, waarbij het hof de inkomensvaststelling van de moeder door de rechtbank bevestigde. De moeder had haar inkomen voldoende onderbouwd met salarisspecificaties en jaaropgaven. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking van de rechtbank moest worden bekrachtigd, en heeft dit in zijn uitspraak op 2 juni 2010 bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 juni 2010
Zaaknummer : 200.038.350/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-7239
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. Fresco te Voorburg,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 10 februari 2010, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij deze beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak in afwachting van het tussen partijen inmiddels gestarte mediationtraject aangehouden tot zaterdag 24 april 2010 en heeft het hof bepaald dat partijen het hof voor voormelde pro forma datum berichten over het verloop en het resultaat van het mediationtraject.
Van de zijde van de advocaat van de vader is bij het hof op 24 februari 2010 een brief ingekomen waarin, samengevat weergegeven, wordt vermeld dat de mediation is beëindigd.
Van de zijde van de advocaat van de moeder is bij het hof op 2 maart 2010 een brief ingekomen waarin wordt bevestigd dat de mediation is beëindigd.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 19 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 23 en 26 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 april 2010 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Nadien is van de zijde van de vader het volgende stuk bij het hof ingekomen: een beschikking van 19 mei 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage. Het hof zal dit stuk bij de beoordeling van het hoger beroep niet betrekken, nu dit stuk na de sluiting van de mondelinge behandeling in hoger beroep is overgelegd en ter zitting niet is afgesproken dat dit stuk alsnog, na de sluiting van de mondelinge behandeling, overgelegd kon worden.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Thans is nog in geschil de door de vader aan de moeder met ingang van 1 januari 2010 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarigen [X], geboren [in 1996] te
[woonplaats], [Y], geboren [in 1999] te [woonplaats], en [Z], geboren [in 2003] te [woonplaats], hierna verder: de minderjarigen. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2. Het hof is van oordeel dat de eerste grief van vader faalt en overweegt daartoe als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat het redelijk is om van de vader te verwachten dat hij met ingang van 1 januari 2010 zijn fulltime verdiencapaciteit weer gaat benutten. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daarbij nog dat de vermindering van het aantal uren dat de vader werkt niet in overleg met de moeder is geschied en op een voorbarige wijze heeft plaatsgevonden. Het hof gaat er daarbij van uit dat de vader de vastgestelde kinderalimentatie uit zogeheten zijn vrije ruimte voldoet voor de periode dat hij niet in staat is zijn verdiencapaciteit daadwerkelijk op het oude niveau terug te brengen.
3. Voorts is het hof van oordeel dat de tweede en derde grief van de vader falen en overweegt daartoe als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht het inkomen van de moeder heeft vastgesteld op € 26.090,05 per jaar. Het hof verwijst daartoe naar de door de moeder overgelegde salarisspecificatie van haar werkgever [naam] over de maand december 2009 en jaaropgaaf van haar werkgever [naam2] over het jaar 2009. Hieruit volgt ook een dergelijk jaarinkomen. Verder is het hof van oordeel dat de rechtbank voor de periode vanaf 1 januari 2010 terecht rekening heeft gehouden met een door de moeder opgevoerd bedrag van € 255,48 per maand wegens rente/aflossing schuld IBG. De moeder heeft de schuld en haar betalingsverplichting voldoende onderbouwd. De vader heeft geen omstandigheden aangevoerd die het buiten beschouwing laten van de schuld IBG zouden rechtvaardigen.
4. Gelet op het vorengaande zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Dusamos en Van Wijk, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2010.