ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9593

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.029.687-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor waterschade door onvoldoende waterdichte kelderconstructie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen een vonnis van de rechtbank. De appellant, wonende te Zwijndrecht, had een kelderconstructie gerealiseerd onder de woning van de geïntimeerde, wonende te Rotterdam. De geïntimeerde had schade geconstateerd in de kelder, die volgens hem het gevolg was van een tekortkoming in de waterdichtheid van de kelder. De rechtbank had de vordering van de geïntimeerde tot schadevergoeding toegewezen, waarop de appellant in hoger beroep ging.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant tekort was geschoten in zijn verplichtingen. De appellant had niet voldoende onderbouwd dat de lekkages niet het gevolg waren van zijn werkzaamheden. De deskundigenrapporten die door beide partijen waren ingediend, werden door het hof beoordeeld. Het hof concludeerde dat de oorzaak van de lekkages lag in een onvoldoende waterdichte aansluiting van de wanden op de vloer van de kelder, zoals ook was vastgesteld in het rapport van het expertisebureau BDA.

De appellant had in zijn grieven aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn verweer en dat er andere mogelijke oorzaken voor de lekkage waren. Het hof verwierp deze grieven en oordeelde dat de rechtbank de vordering van de geïntimeerde terecht had toegewezen. De appellant werd in het ongelijk gesteld en moest de kosten van het geding in hoger beroep dragen. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en legde de kosten van de procedure op aan de zijde van de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Uitspraak: 29 juni 2010
Rolnummer: 200.029.687/01
Kenmerk rechtbank: 74898 / HA ZA 08-2226
Arrest van de eerste civiele kamer
in de zaak:
[Naam](h.o.d.n. […]),
wonende te Zwijndrecht,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. D.M.S. van der Wulp te Zwijndrecht,
tegen:
[Naam],
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. K. Both te 's-Hertogenbosch.
Het geding
Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van 12 mei 2009 verwijst het hof naar dit arrest. Bij dit arrest is er een comparitie bevolen die later niet is gehouden. Hierna heeft [appellant] zijn memorie van grieven (met producties) genomen en hierin vier grieven tegen het vonnis aangevoerd. Vervolgens heeft [geïntimeerde] de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
uitgangspunten
1. In hoger beroep kan onder meer van de onder 2 in het vonnis vastgestelde feiten worden uitgegaan nu tegen de juistheid ervan geen concrete grieven zijn gericht.
2. Het hof zal de hierna vermelde bedragen op hele euro's afronden.
3. In hoger beroep gaat het om de vraag, kort weergegeven, of [appellant] is tekortgeschoten in zijn verplichting om een waterdichte cascokelder onder de woning van [geïntimeerde] te realiseren. Als dit het geval is gaat het vervolgens om de vraag of [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] als gevolg van deze tekortkoming heeft geleden.
4. De rechtbank heeft beide vragen bevestigend beantwoord en de vordering van [geïntimeerde] tot € 6.884, met rente en kosten, toegewezen.
grieven en weren
5. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. In zijn toelichting op de grieven heeft [appellant], samengevat, de volgende stellingen betrokken:
a. De rechtbank heeft in haar motivering onvoldoende rekening gehouden met de weren die [appellant] tegenover de door [geïntimeerde] gestelde tekortkomingen en aansprakelijkheid naar voren heeft gebracht, waaronder de door [appellant] naar voren gebrachte feiten. [appellant] kan niet aansprakelijk worden gehouden voor de waterschade aan de kelder nu deze eerst twee jaar na de oplevering is ontstaan, incidenteel van aard is geweest en nadien niet meer is teruggekeerd.
b. Uit de rapportage van de door [appellant] ingeschakelde deskundige R.R.A. Sterk (Sterk) van 25 augustus 2008 blijkt dat hij bij zijn inspectie van de kelder in juni 2008 geen sporen van lekkage in de betonnen constructie heeft kunnen vinden en dat de kelder toen kurkdroog was, zodat de oorzaak van de lekkage in 2006 ergens anders moet worden gezocht. Volgens Sterk kan de lekkage zijn ontstaan tussen de muur van de douche en via het voegwerk van de tegels van de douche. Volgens Sterk is het niet mogelijk om de lekkage op te lossen door het aanbrengen van een ventilatie omdat hierdoor (alleen) de relatieve luchtvochtigheid in de kelder wordt verlaagd.
c. Ten onrechte heeft de rechtbank enkel het BDA-rapport van 10 april 2007 als grondslag voor de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] genomen. Uit dit rapport kan hooguit worden afgeleid dat er sprake is geweest van een incident dat los staat van de door [appellant] verrichte werkzaamheden.
d. Nu de visies op de oorzaak van de schade uiteenlopen had de rechtbank meer aandacht moeten besteden aan de meerduidigheid van mogelijke oorzaken van de lekkage en waterschade en had zij niet aan het aanbod van [appellant] om Sterk als deskundige hierover te horen voorbij mogen gaan. Zo nodig had de rechtbank op de voet van artikel 194 Rv een onafhankelijke deskundige kunnen benoemen om de oorzaak van de lekkages op te sporen. In ieder geval had de rechtbank [geïntimeerde] met het bewijs moeten belasten van de door hem gestelde tekortkomingen en aansprakelijkheid van [appellant] nu er grote twijfel bestaat over de juistheid van de conclusies in het BDA-rapport. [appellant] biedt aan hemzelf alsnog als (partij)getuige te horen, alsmede deskundigen, waaronder Sterk.
6. [geïntimeerde] heeft tegenover de grieven, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
a. Tussen partijen is niet in geschil dat in het najaar van 2006 lekkage in de kelder (badkamer) onder de woning is geconstateerd. De afsluiting van de wanden op de vloer van de kelder bleek niet waterdicht, met waterschade als gevolg. Hoewel de schade twee jaar na de oplevering van de kelder is geconstateerd, is het aannemelijk dat de schade geleidelijk is ontstaan en lange tijd achter de wandtegels niet zichtbaar is geweest tot de tegels loslieten.
b. Wel verschillen partijen van mening over de oorzaak van de schade. Voor de aansprakelijkheid van [appellant] maakt dit echter geen verschil. [geïntimeerde] mocht verwachten dat [appellant] een waterdichte kelder zou opleveren, zoals in de offerte (pagina 2) staat vermeld.
c. Volgens [appellant] zou de schade kunnen zijn veroorzaakt door het overlopen van de kelderbak als gevolg van een te hoge grondwaterstand. De muur aan de bovenzijde van de kelder is echter niet beschadigd. Bovendien heeft de extreme regenval in 2008 ter plaatse niet tot lekkage of schade geleid. [appellant] heeft evenmin een verklaring gegeven voor de wel geconstateerde schade aan de onderzijde van de wand. Ook de door hem ingeschakelde deskundige heeft een te hoge grondwaterstand niet als oorzaak van de lekkage en schade in zijn rapportage vermeld.
d. Voor een (nadere) bewijsopdracht aan [appellant] is geen plaats. [appellant] heeft de door hem gestelde mogelijke (andere) schadeoorzaken niet of onvoldoende onderbouwd. Zijn stelling dat de bouwtekeningen onjuist zijn, is niet nader uitgewerkt. Bovendien kunnen de door [appellant] vermelde mogelijke (andere) schadeoorzaken geen verklaring geven voor de schade aan de onderzijde van de badkamerwand.
e. [appellant] heeft de hoogte van de gevorderde schadebedragen niet gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft de schadevordering dan ook terecht toegewezen.
beoordeling grieven en weren
7. Het door [geïntimeerde] tegen de grieven gevoerde verweer, zoals hiervoor weergegeven, is gegrond. Het hof onderschrijft dit verweer en de oordelen van de rechtbank in de door [appellant] bestreden rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.4. In deze rechtsoverwegingen heeft de rechtbank terecht het volgende naar voren gebracht:
- Bij het onderzoek van het expertisebureau BDA zijn geen lekkagesporen aan de bovenzijde van de kelder geconstateerd. [appellant] was bij het onderzoek (van begin 2007) aanwezig.
- [appellant] heeft niet ontkend dat bij dit onderzoek lekkagesporen nabij de kim (aan de onderzijde van de wand) aanwezig waren en dat er sprake was van loszittende tegels in de nabijheid van de aansluiting van de wand op de vloer.
- Uit de conclusies van BDA blijkt dat de oorzaak van de lekkages moet worden gezocht in een onvoldoende waterdichte aansluiting van de wanden op de vloer. Hiertegenover heeft [appellant], noch de door hem ingeschakelde deskundige Sterk een concrete andere (ondubbelzinnige) oorzaak van de lekkages gesteld. Dat de oorzaak zou (kunnen) liggen in een hoge waterstand, wordt niet door Sterk onderschreven en niet door de feitelijke situatie ondersteund. Deze feitelijke situatie is in het BDA-rapport beschreven en wordt ondersteund door de bij het rapport gevoegde foto's waarop vochtsporen aan de onderzijde van de wanden zijn te zien.
8. Gelet op dit een en ander is de rechtbank terecht in rechtsoverweging 4.5 tot het oordeel gekomen dat op grond van het BDA-rapport aannemelijk is geworden dat de oorzaak van de lekkages is gelegen in het onvoldoende waterdicht aansluiten van de wanden van de kelder op de vloer en dat [appellant], als degene die de kelder heeft geïnstalleerd, aansprakelijk is voor de hieruit voor [geïntimeerde] voortvloeiende schade.
9. Voor zover [appellant] in zijn toelichting op de grieven bedoeld heeft te stellen dat [geïntimeerde] niet binnen bekwame tijd nadat hij de lekkages had ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken bij hem heeft geprotesteerd, wordt dit verweer verworpen. [appellant] heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die deze conclusie rechtvaardigen.
10. Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant]. [appellant] heeft in hoger beroep niet aan zijn stel- en specificatieplicht voldaan. [appellant] heeft volstaan met enkele (speculatieve) stellingen over mogelijke andere oorzaken van de geconstateerde lekkages en hierbij verwezen naar de summiere rapportage van de door hem ingeschakelde deskundige Sterk. In deze rapportage komt Sterk echter eveneens niet verder dan de vermelding van enkele (speculatieve) mogelijke andere oorzaken van de lekkages, tegenover de in het BDA-rapport (van relatief kort na de lekkages) vermelde concrete en ondubbelzinnige oorzaak hiervan. Bovendien heeft [appellant] niet vermeld wat hij of Sterk tijdens een verhoor anders kan verklaren dan [appellant] in eerste aanleg tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard en dan Sterk in zijn rapportage van 25 augustus 2008 (van ongeveer twee jaar na de lekkages) heeft vermeld. Naast de rapportages van de door partijen ingeschakelde deskundigen heeft het hof geen behoefte aan een (nader) bericht van een op de voet van artikel 194 Rv te benoemen deskundige.
slotsom
11. Uit de voorgaande rechtsoverwegingen volgt dat geen van de grieven doeltreffend is en dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
12. [appellant] wordt in hoger beroep in het ongelijk gesteld. Hij zal daarom de kosten van het geding in hoger beroep hebben te dragen.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.051.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. Vierhout, A.V. van den Berg en A.E.A.M. van Waesberghe, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2010 in aanwezigheid van de griffier.