ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9557

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-09-00802
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsplicht voor volksverzekeringen van belanghebbende met buitenlandse werkgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzekeringsplicht van belanghebbende voor de Nederlandse volksverzekeringen. De belanghebbende had in 2004 gewerkt voor zowel een in Nederland gevestigde werkgever als een buitenlandse werkgever. De discussie ging over de vraag of de belanghebbende in de periode van 1 juni tot en met 24 augustus 2004 verzekerd was voor de volksverzekeringen, nu hij in die periode voor een buitenlandse werkgever werkte. De rechtbank had eerder de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de verzekerings- en premieplicht vastgesteld op 234 dagen. De Inspecteur had de belanghebbende een aanslag opgelegd voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, waarbij de duur van de verzekeringsplicht was vastgesteld op 235 dagen. De belanghebbende stelde dat hij in de relevante periode uitsluitend buiten Nederland had gewerkt, terwijl de Inspecteur betoogde dat hij ook in Nederland had gewerkt. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende van 1 januari tot en met 31 mei 2004 verzekerd was op grond van de Nederlandse volksverzekeringen, maar dat hij in de periode van 1 juni tot en met 24 augustus 2004 niet verzekerd was, omdat hij uitsluitend buiten Nederland arbeid verrichtte. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00802
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 1 juni 2010
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 september 2009, nr. AWB 06/10244 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Zuidwest, voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.874 en een premie-inkomen van € 19.285 waarbij de duur van de verzekerings- en premieplicht is vastgesteld op 235 dagen (van 1 januari tot en met 25 augustus).
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft bij voormelde uitspraak het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de verzekerings- en premieplicht nader vastgesteld op 234 dagen (van 1 januari tot en met 24 augustus) en het bedrag aan premies volksverzekeringen met € 27 verlaagd tot een bedrag van € 4.080 (€ 4.107 - € 27).
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof op 13 april 2010 van belanghebbende een nader stuk ontvangen waarvan een afschrift is toegezonden aan de Inspecteur. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 20 april 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde gaat het Hof, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, uit van de volgende vaststaande feiten.
3.1. In 2004 woonde belanghebbende in Nederland en werkte hij aan boord van de onder Panamese vlag varende pijpenlegger "[A]".
3.2. Belanghebbende was van 1 januari 2004 tot en met 31 mei 2004 in dienst van [B], gevestigd te [P], en van 1 juni 2004 tot en met 31 december 2004 van [C], gevestigd in Zwitserland.
3.3. Voor zover hier van belang heeft belanghebbende in 2004 op de volgende plaatsen gewerkt:
14 januari 2004 tot en met 19 februari 2004: continentaal plat USA;
31 maart 2004 tot en met 29 april 2004: continentaal plat USA;
3 juni 2004 tot en met 23 juni 2004: continentaal plat USA;
24 juni 2004 tot en met 7 juli 2004: internationale wateren;
8 juli 2004 tot en met 8 augustus 2004: Nederlands deel continentaal plat;
9 augustus 2004 tot en met 17 augustus 2004: Brits deel continentaal plat;
18 augustus tot en met 24 augustus: Nederlands deel continentaal plat;
Vanaf 25 augustus heeft belanghebbende uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht.
3.4. Voor de heffing van inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen heeft belanghebbende voor het jaar 2004 een verzamelinkomen aangegeven van € 37.874. Hij heeft daarbij verzocht om vrijstelling van de premie volksverzekeringen voor het gehele jaar 2004.
3.5. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende premieplichtig was voor de periode van 1 januari tot en met 25 augustus 2004. Hij heeft het voor belanghebbende geldende premie-inkomen bepaald door het maximum premie-inkomen voor het jaar 2004 ad € 29.543 als volgt tijdsevenredig te verminderen: 235/360 * € 29.543 = € 19.285. Het toegepaste percentage voor de premie volksverzekeringen bedraagt 32,55%.
Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in de periode van 1 juni tot en met 24 augustus 2004 op grond van artikel 12, lid 1, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB 1999) was verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in de periode van 1 januari tot en met 24 augustus uitsluitend buiten Nederland werkzaam is geweest. Vanaf 1 juni was hij uitsluitend werkzaam voor een buiten Nederland gevestigde werkgever.
4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende in de periode van 8 juli tot en met 8 augustus en in de periode van 18 augustus tot en met 24 augustus in Nederland heeft gewerkt.
Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt ertoe - naar het Hof begrijpt - dat hij voor het gehele jaar 2004 wordt aangemerkt als niet-verzekerde voor de volksverzekeringen zodat voor dit jaar een volledige vrijstelling voor de premie volksverzekeringen moet worden verleend.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Aangezien belanghebbende van 1 januari 2004 tot en met 31 mei 2004 in dienstbetrekking stond tot een in Nederland wonende of gevestigde werkgever is hij gedurende die periode verzekerd op grond van de Nederlandse volksverzekeringen.
6.2. In de periode 1 juni tot en met 31 december 2004 is belanghebbende werkzaam voor een buitenlandse werkgever, hetgeen met zich brengt dat hij niet verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen voor iedere dag in die periode die valt in een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden waarin hij uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht.
6.3. Gelet op de vaststaande feiten is de eerste dag die voldoet aan het hiervoor vermelde criterium 25 augustus. Derhalve moet worden geoordeeld dat het oordeel van de rechtbank juist is.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door de mrs. P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 1 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.