ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9366

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.018.589-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van dierenartsen voor overlijden paard na medische behandeling

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de dierenartsen van Paardenkliniek De Raaphorst voor het overlijden van het dressuurpaard Newton, dat na een behandeling in de kliniek is overleden. De appellant, eigenaar van het paard, heeft in hoger beroep de rechtbank 's-Gravenhage aangeklaagd, nadat zijn vordering in eerste aanleg was afgewezen. De appellant stelt dat de dierenartsen niet zorgvuldig hebben gehandeld en dat hun behandelingen hebben geleid tot de dood van zijn paard. De feiten van de zaak zijn als volgt: Newton onderging verschillende behandelingen in de kliniek, waaronder gefocusseerde schokgolftherapie. Na een aantal behandelingen vertoonde het paard steeds meer problemen, en uiteindelijk is het paard op 7 juli 2006 ingeslapen. De rapportages van de behandelingen en de daaropvolgende complicaties zijn uitvoerig besproken in het proces. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat de dierenartsen onzorgvuldig hadden gehandeld. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant beoordeeld, waarbij het hof concludeert dat de dierenartsen hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts verwacht mag worden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen causaal verband is tussen de behandelingen en het overlijden van Newton. De grieven van de appellant zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellant is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 200.018.589/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 280158 HA ZA 07-208
Arrest van de derde civiele kamer d.d. 6 juli 2010
inzake
[appellant],
wonende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.A. Wensing te Oudewater,
tegen
1. de maatschap naar burgerlijk recht Paardenkliniek De Raaphorst,
gevestigd te Wassenaar,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [plaats],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [plaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: De Raaphorst c.s. en afzonderlijk De Raaphorst, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3],
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 7 november 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 augustus 2008 dat de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke grieven De Raaphorst c.s. bij memorie van antwoord hebben bestreden. Ten slotte hebben Raaphorst c.s. hun stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende bestreden, staat in dit geding het volgende vast.
a) [appellant] was in het bezit van een dressuurpaard Newton genaamd, dat door zijn dochter [naam dochter] werd getraind.
b) Omtrent de bezoeken van Newton aan De Raaphorst en zijn behandeling aldaar vermelden de, niet bestreden, patiëntenkaarten van De Raaphorst (producties 1 t.m. 4 cva) voor zover van belang het volgende:
“- 4 juni 2004 LINKSVOOR een dik been; (…) Op de scan een forse beschadiging in de tussenpees; (…)
- 11 juni 2004 Linksvoor ingespoten onder echogeleiding in de beschadiging in de M.T. Interosseus (tussenpees) (…).
- 20 juli 2004 Linksvoor controle scan van M.T. Interosseus (tussenpees) na behandeling met gefocusseerde schokgolftherapie. (…)
- 17 augustus 2004 Linksvoor controle scan van de M.T. Interosseus (tussenpees) 4 weken na 2e behandeling met gefocusseerde schokgolftherapie. Op de scan is het gat in de pees volledig opgevuld. (…)
- 29 september 2004 Controle scan na 6 weken. Linksvoor geen uitwendige zwelling meer van de tussenpees. (…)
- 19 december 2005 Vorige week telefonisch overleg over zwelling van linksvoor en het slomer lopen en te snel moe worden. Niet op concours gegaan. (…)
- 9 januari 2006 (…) Het Inf. Check ligament (linksvoor, hof) is nog gezwollen (zal altijd dikker blijven) en aan de buitenzijde nog minder compact qua structuur. (…)
- 7 februari 2006 In vervolg op onderzoek op stal (linksachter zwelling binnenzijde koot/kogel) scan en controle kreupelheid op de kliniek; (…)
- 14 februari 2006 Vervolgscan na 7 dagen (…) Behandeld in de peesschede met hooggeconcentreerd Hyaluronzuur.
- 5 april ‘06
kreupelheidsonderzoek van linksvoor; rechtuit 1/5 kreupel (…) en een toename van kreupelheid bij het wegdraven na 1 min. buigen. (…)
Volgende dag verdoving binnenhelft van de aanhechting van de tussenpees aan het pijpbeen in combinatie met verdoving van het kootgewricht, dan niet meer kreupel (…)
Op de scan een beschadiging van de tussenpees en van het Inf. Check ligament. De tussenpees heeft een nieuwe reactie naast de oude blessure (…) Linksachter forse veranderingen in de peesschede met adhesies maar ook een verandering in de diepe buigpees die het werk als dressuur paard negatief kunnen beïnvloeden.
Aangegeven dat de prognose als sportpaard op hoog dressuur niveau, zeer matig is. (…)
Na telefonisch overleg, waarbij de diagnose en de therapie zijn doorgesproken, is het linker voorbeen behandeld met hooggeconcentreerd Hyaluronzuur in het kootgewricht plus behandeling van de tussenpees en het bot van het pijpbeen (…) Schokgolven zijn “druk”golven en géén electrische schokken. Het effect van deze gefocusseerde behandeling is locaal een betere doorbloeding, een toename van de celdelingen, pijnstilling en vóórkomen van verklevingen tussen de peesvezels. (…)
Controle scan over 3 weken en nabehandelen met gefocusseerde schokgolftherapie
vrijdag 5 mei 2006
Controle kreupelheid op de kliniek en controle scan na 4 weken. (…)
Conclusie: geen activiteit meer vanuit het kootgewricht en herstel van te tussenpees (…)
- Maandag 12 juni 2006 t/m woensdag 21 juni 2006
Op maandag 12 juni ’06 controle scan en controle kreupelheid op de kliniek; beoordeeld door zowel Hans [geïntimeerde 3] als Frans [geïntimeerde 2]. (…) Klinisch minder goed bewegen dan op 5 mei ’06; op de scan van linksvoor zwelling van het Inf. Check ligament achter de voorknie (…), de M.T. Interosseus (tussenpees) vertoont thv de aanhechting van de tussenpees aan het pijpbeen (oorsprong) aan de binnenzijde (mediaal) meer zwelling en een onregelmatiger vezelpatroon dan aan de buitenzijde (lateraal). (...)
Opname op de kliniek voor nader onderzoek naar de oorzaak van de onregelmatigheid en om te bepalen of het Inf. Check ligament hier een rol in speelt.
Dinsdag 13 juni (…) Op de röntgenfoto’s geen recente veranderingen; (…)
Woensdag 14 juni behandeld in het kootgewricht met hooggeconcentreerd Hyaluronzuur en zowel het Inf. Check ligament als de tussenpees behandeld, met geleidingsanaesthesie, met gefocusseerde schokgolftherapie. Gezien het moment van behandelen en de gebruikte geleidingsanaesthesie werd het niet verantwoord geacht het paard woensdagmiddag te transporteren.
In de nacht van woensdag op donderdag heeft het paard “vast gelegen” (gezien de beschadigingen op het voorhoofd en de nieuwe beschadigingen op de stalwanden), waarbij het paard zonder hulp weer in de benen is gekomen.
Donderdag 15 juni ’06 rechtsachter 4/5 kreupel; (…)
Behandeling medicamenteus met pijnstillers en ontstekingsremmers plus metacarbamol.
Vrijdag de 16e röntgenfoto’s van de ondervoet, koot/kogel, pijpbeen en sprong. Geen afwijkingen kunnen constateren die in relatie staan tot de kreupelheid. (…) Vrijdag en zaterdag naast orale NSAID’s injectie met pijnstillers gegeven; zondag een verdere klinische verbetering zodat er geen injectie gegeven is; op maandag de 19e klinisch 2/5 kreupel; (…) Na dit onderzoek is het paard in de stal gaan liggen en heeft zich bij het opstaan weer dermate geforceerd dat er sprake was van een 3/5 kreupelheid.
Besloten is, gezien het zeer beperkte resultaat van de behandelingen en de inspanningen, nader onderzoek te doen in de vorm van scintiegrafie. Op verzoek van dierenarts [geïntimeerde 2] gaat Newton naar dierenkliniek de Bosdreef in België. Op het moment van vertrek op woensdag 21 juni ’06 was het paard, ondanks de behandelingen met pijnstillers, rechtsachter 3/5 kreupel met de verdenking van een fissuur van bekken/heup/bovenbeen.
De familie [appellant] heeft de kliniek per fax op woensdag 21 juni aansprakelijk gesteld voor de ontstane en mogelijk toekomstige schade van het ongeval met paard Newton.”
c) De rapportage van dierenkliniek De Bosdreef (productie 4 inleidende dagvaarding) vermeldt o.a.: “Kreupel rechts achter tengevolge van een bekken fractuur (rechter heup; acetabulum en ilium).”
d) Blijkens het “Eerste rapport van expertise” van Agrotax Expertisebureau van 21 mei 2007 (productie 10 cva) is Newton op 24 juni 2004, 20 juli 2004, 17 augustus 2004 en 7 april 2006 met gefocusseerde schokgolftherapie behandeld.
e) [geïntimeerde 2] heeft Newton op 7 juli 2006 laten inslapen (cva, 27/memorie van grieven 19)
2. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet in zijn vordering tegen de maatschap en tegen [geïntimeerde 3] kan worden ontvangen. De rechtbank overwoog met betrekking tot de vordering tegen de maatschap, kort samengevat, dat De Raaphorst stelt vanaf 2001 te handelen onder de naam Paardenkliniek De Raaphorst als eenmansbedrijf van [geïntimeerde 2], terwijl [appellant] bij gelegenheid van de comparitie alleen heeft opgemerkt dat hij dacht dat er een maatschap was omdat ook de naam van [geïntimeerde 3] op facturen stond en deze daar ook rond liep. Dat is echter, aldus de rechtbank, bij gebreke van een uittreksel uit het handelsregister dat anders uitwijst en waarvan het op de weg van [appellant] had gelegen dit over te leggen, onvoldoende om aan te nemen dat er een maatschap is. Wat betreft de vordering tegen [geïntimeerde 3] stelt de rechtbank zich op het standpunt dat [appellant] geen feiten aanvoert waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [geïntimeerde 3] bij de behandeling van Newton betrokken was en daarbij niet als een vakbekwaam en redelijk handelend dierenarts is opgetreden.
3. In zijn toelichting op de grief merkt [appellant] op dat hij declaraties van De Raaphorst heeft ontvangen met daarop vermeld de naam van [geïntimeerde 3]. Voorts is Newton op 12 juni 2006 zowel door [geïntimeerde 3] als [geïntimeerde 2] beoordeeld, waarbij hij verwijst naar een brief van 21 juni 2006 (productie 7 inleidende dagvaarding). Ten slotte stelt [appellant] dat Newton in 2006 meermalen door [geïntimeerde 3] is behandeld, waarbij hij zijn kosten aan [appellant] in rekening heeft gebracht.
4. De vraag of De Raaphorst en [geïntimeerde 3] naast [geïntimeerde 2] contractspartij van [appellant] zijn en dus door hem op de schending van contractuele verplichtingen kunnen worden aangesproken, moet worden beantwoord aan de hand van hetgeen partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden hebben mogen afleiden. Ten aanzien van maatschap De Raaphorst verwijst [appellant] slechts naar door hem ontvangen declaraties met daarop – naar het hof aanneemt: mede – de naam van [geïntimeerde 3], terwijl [appellant] zich wat betreft [geïntimeerde 3] beroept op het feit dat hij Newton diergeneeskundig zou hebben behandeld. Ook in hoger beroep laat [appellant] echter na declaraties als door hem bedoeld over te leggen, terwijl hij evenmin aangeeft op welke data de behandelingen door [geïntimeerde 3] zouden hebben plaatsgevonden, noch wat deze behandelingen inhielden. Uit de patiëntenkaarten van Newton (zie rov. 1b) blijkt niet meer dan dat, zoals [appellant] ook zelf stelt, Newton op 12 juni 2006 door zowel [geïntimeerde 2] als [geïntimeerde 3] “is beoordeeld”. Dat die beoordeling toen plaatsvond in maatschapsverband of krachtens een overeenkomst met [geïntimeerde 3] zelf, is niet gebleken, terwijl dit evenmin uit de in het geding zijnde stukken kan worden opgemaakt. Nu noch van een maatschap noch van – op een overeenkomst met [geïntimeerde 3] berustende – behandelingen door [geïntimeerde 3] kan worden uitgegaan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] niet in zijn vordering jegens maatschap De Raaphorst en [geïntimeerde 3] kan worden ontvangen. De eerste grief faalt.
5. De tweede grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] niet duidelijk heeft onderbouwd waarom juist de door [geïntimeerde 2] toegepaste schokgolftherapie Newton uit zijn evenwicht deed raken en heeft doen vallen. Ter toelichting op deze grief voert [appellant] aan (memorie van grieven 34) dat “het paard zonder toestemming is gesedeerd (verdoofd), waardoor het in een ongecontroleerde en ongecoördineerde toestand is gebracht waarna het paard gedwongen boxrust opgelegd heeft gekregen, verstoken is gebleven van de noodzakelijke beweging waaraan het paard gewend was en gedwongen in een nadere omgeving moest bivakkeren, hetgeen eveneens met de nodige risico’s gepaard gaat.” Volgens [appellant] (memorie van grieven 38) is in dit geding komen vast te staan “dat [geïntimeerde 2] tegen toestemming van [appellant] in, willens en wetens de gewraakte behandeling heeft uitgevoerd.” Het feit dat hij op de comparitie zich niet meer exact weet te herinneren wat hij hierover heeft gezegd laat dit onverlet, aldus [appellant], immers ook zijn dochter heeft de behandeling verboden. Hier komt bij dat Newton haver is toegediend, terwijl hij een haverallergie had. Als Newton niet aan al deze risico’s zou zijn blootgesteld zou Newton niet ernstig gewond zijn geraakt. Hier is sprake van een beroepsfout van De Raaphorst en de schade aan Newton dient aan De Raaphorst te worden toegerekend “nu zij de aanmerkelijke kans op het risico van de te verwezenlijken schade expliciet heeft aanvaard” (memorie van grieven 46).
6. De Raaphorst c.s. stellen hiertegenover (memorie van antwoord 8) dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (in zijn beperkte rol) hebben gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheid die een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts in gelijke omstandigheden in acht behoort te nemen en dat hun handelen niet heeft bijgedragen aan de dood van Newton. Blijkens de patiëntenkaarten vertoonde Newton vanaf het moment dat het paard bij [geïntimeerde 2] onder behandeling was regelmatig peesblessures op verschillende locaties met kreupelheid als gevolg. De Raaphorst c.s. bestrijden dat Newton ten val is gekomen, naar hun mening (memorie van antwoord 19) heeft Newton naar alle waarschijnlijkheid in de stal vastgelegen en zich daardoor bezeerd.
7. Ter gelegenheid van de comparitie na antwoord heeft [appellant] dienaangaande verklaard:
“De breuk in het linkerachterbeen is waarschijnlijk ontstaan doordat Newton is gevallen toen we hadden geprobeerd hem op te takelen toen hij was gaan liggen.”
Uit deze verklaring volgt dat Newton niet is gevallen als gevolg van de behandeling door [geïntimeerde 2]. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van [geïntimeerde 2] tijdens de comparitie, inhoudende:
“Uit het feit dat bij de sectie is geconstateerd dat (ook) het linkerachterbeen gebroken was, kan worden afgeleid dat er iets is misgegaan nadat het paard de Raaphorst had verlaten. Bij de Bosdreef is die breuk immers niet geconstateerd. “
Bij de Bosdreef heeft men een bekken fractuur geconstateerd (zie rov. 1c).
8. Wat de gefocusseerde schokgolftherapie betreft geldt het volgende. Vast staat dat Newton op 24 juni 2004, 20 juli 2004, 17 augustus 2004 en 7 april 2006 een dergelijke behandeling heeft ondergaan. Met die behandelingen heeft [appellant] blijkens zijn verklaring bij gelegenheid van de comparitie en als gesteld bij memorie van grieven 13 ingestemd. Dat de thans omstreden behandeling “tegen toestemming van [appellant] in” is uitgevoerd, acht het hof niet aannemelijk waar [appellant] in de inleidende dagvaarding (sub 9) heeft gesteld:
“Op 14 juni 2006 heeft de dochter van [appellant] het paard opgezocht in de ochtenduren. Tot zeer grote ontsteltenis heeft [appellant] moeten vernemen dat De Raaphorst een riskante therapie bij het paard heeft uitgevoerd (…). Opmerking verdient dat [appellant] hier geen enkele weet van heeft gehad laat staan hiertoe opdracht zou hebben gegeven dan wel toestemming zou hebben verleend. Evenmin was de dochter van [appellant] over deze therapie op de hoogte gesteld dan wel heeft zij hier namens haar vader mee ingestemd.”
Het hier gestelde is in de memorie van grieven niet teruggenomen, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt het één niet met het ander te rijmen. Daar komt bij dat [appellant] zijn stelling dat hij De Raaphorts c.s. had laten weten dat hij niet meer wilde dat een shock wave therapie op Newton uitgevoerd zou worden (memorie van grieven 14) in het geheel niet heeft geconcretiseerd, terwijl dat wel van hem verwacht had mogen worden, gelet op het gemotiveerde verweer dat reeds bij conclusie van antwoord ten aanzien van de gang van zaken tijdens de behandeling is gevoerd.
9. Het criterium voor de beoordeling of ruimte is voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] is of zij hebben gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheid die een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts in gelijke omstandigheden in acht behoort te nemen en, als deze vraag negatief wordt beantwoord, of de dood van Newton in een zodanig verband staat met dit handelen dat de schade als gevolg hiervan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dit handelen kan worden toegerekend. Blijkens de bij memorie van grieven overgelegde producties heeft de advocaat van [appellant] aan een drietal dierenartsen een aantal vragen voorgelegd met betrekking tot de behandeling van Newton, waaronder als
vraag 1:
“Was het toedienen van een shockwave therapie op basis van vorenstaande gegevens, ook zonder opdracht van de eigenaar, waarbij de eigenaar zelfs bezwaren heeft gemaakt tegen deze therapie, strikt noodzakelijk? “
Deze vraag is, voor zover van belang, als volgt beantwoord:
drs. M.L. Koek
"(…) In het geval van Newton was dan ook overleg met de eigenaar op zijn plaats geweest en had behandeling moeten plaats vinden na toestemming van de eigenaar.”
drs. J.T.M. Maree van het Veterinair Centrum in Honselersdijk
"(…) Er is ons inziens geen enkele relatie tussen de ingestelde behandeling en het ontstaan van de fractuur.
De voor het uitvoeren van de behandeling toegepaste sedatie kan daar wel van invloed op zijn geweest.”
drs. A.C. Hoogendoorn
“Het toedienen van shockwave therapie was op basis van de gegevens, die in deze casus worden genoemd was niet strikt noodzakelijk. Omdat er voor peesblessures verschillende therapieën mogelijk zijn is er nooit een van deze strikt noodzakelijk.”
10. Aangezien zelfs onder de door de advocaat van [appellant] geschetste, gekleurde omstandigheden geen van de drie namens hem geraadpleegde dierenartsen stelt of door middel van haar/zijn verklaring aanknopingspunten biedt voor de stelling dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts niet tot de gewraakte behandeling had kunnen komen heeft de rechtbank de vordering tegen [geïntimeerde 2] op goede grond afgewezen. Dat het geven van mengvoer waarin haver is verwerkt, in strijd is met de onder 9 weergegeven norm, is tegenover het gemotiveerde verweer (conclusie van antwoord 49 e.v.) onvoldoende geadstrueerd. Ook de tweede grief faalt derhalve.
11. Het voorgaande brengt mee dat er geen aanleiding bestaat voor het omkeren van de bewijslast, zoals [appellant] in de derde grief betoogt, terwijl hetzelfde geldt voor het toepassen van de door [appellant] gewenste proportionele aansprakelijkheid. De derde grief moet dan ook worden verworpen.
12. Aangezien de vierde grief zelfstandige betekenis mist, falen alle grieven. Het vonnis waarvan beroep moet derhalve worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. De bewijsaanbiedingen van [appellant] worden als in het licht van het vorenstaande te vaag c.q. niet relevant gepasseerd.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Raaphorst c.s. begroot op € 598,= aan vast recht en € 3.895,= (1 punt tarief VII) aan salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en A.C. van Schaick en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2010 in aanwezigheid van de griffier.