Rolnummer: 22-006413-09
Parketnummer: 10-710087-09
Datum uitspraak: 25 juni 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [dag] 1991,
thans verblijvende in Rijksinrichting voor Jongens "De Hartelborgt" te Spijkenisse.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2009 tot en met 17 mei 2009 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd door opzettelijk en al dan niet na rijp beraad en kalm overleg (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te steken in het bovenlichaam en/of hals van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
artikel 287 Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één dag voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met een bijzondere voorwaarde als in het beroepen vonnis nader omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 16 mei 2009 tot en met 17 mei 2009 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door opzettelijk en na rijp beraad en kalm overleg meermalen met een mes te steken in het bovenlichaam en de hals van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Gevoerde verweren en nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit.
In de kern weergegeven heeft zij betoogd dat de dood van het slachtoffer de verdachte niet kan worden aangerekend, omdat diens opzet niet was gericht op het met een mes steken van het slachtoffer. De verdachte meende dat zijn medeverdachte [mededader] (hierna: [mededader]) met "het pakken" van het slachtoffer bedoelde "het in elkaar slaan" van het slachtoffer. Indien het hof van oordeel mocht zijn dat de dood van het slachtoffer de verdachte wel kan worden aangerekend, is volgens de verdediging in ieder geval geen sprake geweest van kalm beraad en rustig overleg, omdat [mededader] de verdachte heeft overrompeld door het slachtoffer te steken met een mes.
Verdachte wist niet van het mes en hoefde dit ook niet te vermoeden.
Het hof gaat - gelet op de gebezigde bewijsmiddelen - uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 maart 2009 hebben meerdere chatgesprekken plaatsgevonden tussen de verdachte en [mededader]. Al deze gesprekken gingen over het om het leven brengen van het slachtoffer. De verdachte wist, dat [mededader] nooit vocht zonder mes, zoals blijkt uit een tapgesprek tussen hem en [mededader] (p. 923). Op 16 mei 2009 kwamen de verdachte en [mededader] [slachtoffer] tegen in Spijkenisse. [slachtoffer] passeerde hen te voet. De verdachte en [mededader] liepen achter [slachtoffer] aan. [mededader] vroeg aan de verdachte "Zullen we hem pakken?". De verdachte heeft hierop bevestigend en instemmend geknikt. [mededader] en de verdachte zijn [slachtoffer] achterna gelopen, het flatgebouw de "[aanduiding flat]" in. De verdachte en zijn mededader waren bekend met de gebouwelijke situatie. [mededader] woonde daar en wist dat [slachtoffer] in de woning van zijn zus op de vierde etage verbleef. [slachtoffer] is, via de centrale hal, de lifthal ingegaan, waarbij hij de deur heeft opengehouden voor [mededader]. Daar heeft hij de lift naar de vierde etage genomen. De verdachte en [mededader] zijn vervolgens kort achter elkaar via de trap naar boven gelopen om [slachtoffer] daar op te vangen. [mededader] heeft in de lifthal op de vierde etage het mes dat bij zich droeg ter hand genomen en [slachtoffer], die zich in de op de vierde etage aangekomen lift bevond, meermalen met dat mes in zijn bovenlichaam en zijn hals gestoken, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het "pakken" van het slachtoffer zou inhouden dat [mededader] het slachtoffer zou steken met een mes of dat het gezamenlijke plan om [slachtoffer] "te pakken" zou ontaarden in steken van het slachtoffer met een dodelijke afloop. Dat de verdachte en zijn mededader hebben gehandeld na rijp beraad en kalm overleg volgt naar het oordeel van het hof met name uit de omstandigheid dat de verdachte en [mededader] bedoeld plan hebben uitgevoerd, nadat de verdachte bevestigend en instemmend heeft geknikt richting [mededader] op diens vraag "Zullen we hem pakken?", doelend op het latere slachtoffer. Dat de verdachte overrompeld zou zijn door het handelen van zijn mededader, zoals door de verdediging is aangevoerd, acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden.
Ten overvloede overweegt het hof dat het - in het licht van het vorenoverwogene bezien - voor het bewijs van het bewezen verklaarde niet relevant is of de verdachte, op het moment waarop [mededader] het slachtoffer met het mes stak, in de lifthal van de vierde etage van de flat of bovenaan de trap naar de vierde etage stond.
Het hof verwerpt de gevoerde verweren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de hierna nader te bespreken Pro Justitia rapporten d.d. 10 oktober 2009 en 13 oktober 2009, opgesteld en ondertekend door M. Hulst, GZ-psycholoog, respectievelijk
Th.J.G. Bakkum, kinder- en jeugdpsychiater.
Het hof komt met in achtneming van de beschouwingen en de conclusies van deze deskundigen tot het oordeel dat de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens Stichting Bureau Jeugdzorg.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een moord op een destijds zestienjarige leeftijdsgenoot door deze meermalen met een mes in het bovenlichaam en in de hals te steken.
Het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De nabestaanden van het jonge slachtoffer zullen moeten leven met de wetenschap dat hun naaste als gevolg van bruut en zinloos geweld is omgekomen. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring heeft deze gebeurtenis bovendien een enorme impact op het leven van de naasten van het slachtoffer.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof er rekening mee dat de verdachte, hoewel het hof hem in rechte aanmerkt als medepleger, zelf het slachtoffer niet heeft gestoken. Wel neemt het hof het de verdachte zeer kwalijk dat hij -in plaats van zich te distantiëren van zijn mededader [mededader]- samen met hem [slachtoffer] achterna is gelopen om hem te pakken, daarbij willens en wetens het risico aanvaardend dat [mededader] een mes zou gebruiken.
Verdachte zegt de dood van [slachtoffer] niet gewild te hebben, maar heeft op geen enkel moment hulpdiensten gealarmeerd.
Het hof heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport opgesteld en ondertekend door M. Hulst, GZ-psycholoog d.d. 10 oktober 2009, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De verdachte heeft over het algemeen naar de buitenkant een balans gevonden in het leven die hem veel energie kost en die hem niet toestaat veel dieper op zijn eigen authenticiteit en identiteit in te gaan. Hij is geneigd zich aan te passen, zich te voegen, zich te laten beïnvloeden.
De verdachte heeft in het verlengde van zijn sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en zijn intellectuele beperkingen een gebrekkig ontwikkelde frustratietolerantie, agressieregulatie en impulscontrole, naast een onvoldoende leeftijdsadequate gewetensontwikkeling. Er is tevens sprake van beperkte copingsvaardigheden en een gebrek aan identiteit.
Bij de verdachte is sprake van slechte integratie van buiten - en binnenwereld. Met die binnen wereld heeft hij weinig contact. Frustraties en agressie worden veelal genegeerd, ontkend, totdat hij onder invloed van derden, en drank of drugs, over zijn eigen grenzen gaat, daarvan schrikt, niet kan geloven dat hij iets als spiegels kapot slaan of erger doet. Gestapelde gevoelens van onmacht en frustraties uit het verleden vinden dan een uitlaatklep in zijn grensoverschrijdende gedrag. Gedrag dat hij van zichzelf niet kan verdragen, laat staan goedkeuren.
Om leeftijdsadequaat te kunnen functioneren heeft de verdachte de strakke structuur van werk en scholing nodig vanuit een beschermd en veilig milieu met een vaste dagindeling en taken. Gezien zijn gedrag en zijn bedreigde ontwikkeling is, met het oog op een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling en ter voorkoming van recidive, begeleiding/behandeling nodig met psycho-educatie om het verschil tussen presentatie en beleving via de onderliggende persoonlijkheidsstructuur te bewerken. Begeleiding door de jeugdreclassering geeft de mogelijkheid van stok achter de deur, leren zich aan afspraken en voorwaarden te houden en de recidivekans te verkleinen door het toezicht op gebruik van alcohol en drugs. De mogelijkheden van behandeling moeten onder meer gericht zijn op het trainen van copingsvaardigheden en het leren opkomen voor zijn eigen mening. Via een behandeling door het DOK kan hieraan uitvoering gegeven worden.
Geadviseerd wordt een dergelijke behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Daarnaast wordt geadviseerd de verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen zodat kan worden toegezien op de naleving van de gestelde voorwaarden.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia rapport opgesteld en ondertekend door Th.J.G. Bakkum, kinder- en jeugdpsychiater d.d. 13 oktober 2009, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige innerlijke structuur, enigszins gelijkend op hechtingsproblematiek op basis van affectieve verwaarlozing, waardoor de verdachte weinig identiteit heeft, weinig zelfredzaamheid, moeite met onderkennen en regulatie van emoties. Zijn persoonlijkheids-ontwikkeling is daarmee ook op een veel jonger niveau dan een gemiddelde leeftijdsgenoot. De verdachte kan moeilijk omgaan met boosheid. De verdachte is vanuit zijn zwakke innerlijke
structuur beïnvloedbaar. Hij kan zichzelf slecht afgrenzen ten opzichte van leeftijdsgenoten en is gevoelig voor groepsinvloeden. In de thuissituatie is sprake van grote opvoedingstekorten. Al met al lijkt sprake van een matige recidivekans, die in dezelfde mate verkleind kan worden als de mate waarin de verdachte structuur geboden kan worden.
Het is raadzaam dat in een ambulante begeleiding gewerkt wordt aan bewustwording bij de verdachte van zijn zwakke kanten en vergroting van zelfredzaamheid en identiteit. Deze begeleiding zou onder toezicht van de (jeugd)reclassering in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel bij een forensische polikliniek als het DOK verricht kunnen worden. Oplegging van een PIJ-maatregel lijkt gezien verdachtes verdere functioneren niet aangewezen en het risico in zich te bergen dat de verdachte alsnog antisociaal gevormd wordt en verhardt.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op het namens de Rijksinrichting "De Hartelborgt" opgestelde "Perspectiefplan" van mei 2010, zoals door de deskundige mw. S.M. Bakker, (jeugd)reclasseerder, ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht. Zij heeft desgevraagd door het hof verklaard dat de verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt, doch dat hem de noodzakelijke structuur geboden moet worden om te kunnen omgaan met de zwakheden die zijn persoonlijkheid nog immer kenmerken.
Voorts heeft de deskundige verklaard dat de door de rechtbank opgelegde strafmodaliteit voor de volwassenreclassering, die verdachte gelet op zijn leeftijd nu zal gaan begeleiden, uitvoerbaar is, waarbij zij in dit verband heeft opgemerkt dat enerzijds "een grotere stok achter de deur", in de vorm van een groter voorwaardelijk deel van de straf, wenselijk zou zijn. Anderzijds acht de deskundige oplegging van een PIJ-maatregel of een Gedragsbeïnvloedende Maatregel disproportioneel en niet geïndiceerd, in verband met het risico dat de verdachte verhardt.
Het hof is - alles overwegende en in het bijzonder gelet op de generale en de speciale preventie - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waaraan het hof na te melden bijzondere voorwaarde zal verbinden, een passende en geboden reactie vormt. Het hof hecht daarbij veel belang aan adequate behandeling van verdachte en zal daarom een groter voorwaardelijk strafdeel opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd zich zal gedragen naar de door of namens de
(Jeugd-)reclassering te geven voorschriften en aanwijzingen, ook als dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling door de forensisch psychiatrische instelling het Dok te Rotterdam, zoals hiervoor omschreven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. J.W. Wabeke, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 juni 2010.
Mr. J.W. Wabeke is buiten staat dit arrest te ondertekenen.