ECLI:NL:GHSGR:2010:BM8435

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002423-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersveiligheid en alcoholgebruik: Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol. De verdachte, geboren in Suriname in 1972, werd beschuldigd van het rijden met een alcoholgehalte van 675 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een grove veronachtzaming van de verkeersveiligheid, vooral gezien het feit dat hij betrokken was bij een verkeersongeval terwijl hij onder invloed was.

In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet correct was behandeld tijdens zijn verhoor, omdat de cautie niet was verleend. Het hof verwierp dit verweer, aangezien de verdachte na de cautieverlening zijn bestuurderschap had bevestigd.

Het hof oordeelde dat de eerdere veroordeling niet in stand kon blijven en dat de verdachte opnieuw moest worden veroordeeld. De uiteindelijke beslissing was een geldboete van € 950,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de herhaling van dergelijk gedrag door de verdachte, wat leidde tot een zwaardere straf dan eerder was opgelegd. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die tijdens de rechtszittingen zijn gepresenteerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002423-09
Parketnummer: 09-733298-09
Datum uitspraak: 27 april 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 21 april 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1972,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 22 december 2009 en 13 april 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2009 binnen de gemeente 's-Gravenhage
als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 675 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van
€ 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
8 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu volgens de verdediging bij de ondervraging van de verdachte door de verbalisanten ter plaatse van het ongeval niet de cautie is gegeven, de belangen van de verdachte zodanig zijn geschaad dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, dan wel dat de verklaringen van de verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs, dan wel dat dit vormverzuim tot strafvermindering dient te leiden.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt. Uit het proces-verbaal van verhoor d.d. 21 maart 2009, opgemaakt en ondertekend door de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar], blijkt dat aan de verdachte de cautie is verleend voorafgaand aan het verhoor dat op 21 maart 2009 op het politiebureau heeft plaatsgevonden. In dat verhoor heeft de verdachte toegegeven de bestuurder en enige inzittende te zijn geweest van de auto met kenteken [kenteken], die op 20 maart 2009 tegen een vangrail was gereden. [opsporingsambtenaar] heeft als getuige ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij het verhoor op het politiebureau heeft afgenomen en dat hij voorafgaand aan het verhoor de cautie had verleend aan de verdachte.
Ook wanneer men veronderstellenderwijs aanneemt dat de verdachte, voorafgaand aan dit verhoor op het politiebureau, ook al op de plaats van het ongeval is verhoord over de kwestie of hij bestuurder was van de auto, en dat toen niet de cautie is verleend aan de verdachte, hoeft aan dit verzuim geen consequentie te worden verbonden, nu de verdachte na de cautieverlening op het politiebureau zijn bestuurderschap heeft bevestigd
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, nu van de voorgeleiding van de verdachte voor de hulpofficier van justitie geen proces-verbaal is opgemaakt, de belangen van de verdachte zodanig zijn geschaad dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, dan wel dat dit verzuim tot strafvermindering dient te leiden.
Naar aanleiding van dit verweer overweegt het hof als volgt. Het hof constateert dat er inderdaad geen proces-verbaal van de voorgeleiding is opgemaakt en dat dit een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. Nu de voorgeleiding wel in het loop-proces-verbaal is gerelateerd, acht het hof dit verzuim echter niet zodanig dat verdachte dermate in zijn belang is geschaad dat hieraan een consequentie dient te worden verbonden. Het hof volstaat derhalve met de constatering dat het vormverzuim heeft plaatsgevonden.
Ten slotte stelt de verdediging zich op het standpunt dat, nu de verdachte ontkent de auto te hebben bestuurd, terwijl de neef van de verdachte heeft verklaard dat hij de auto heeft bestuurd en mevrouw [getuige] een schriftelijke verklaring heeft ondertekend, waarin zij heeft verklaard dat zij de neef van de verdachte achter het stuur heeft zien plaatsnemen, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de bestuurder was en dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat het ongeloofwaardig is dat de neef van de verdachte heeft gereden, aangezien de verdachte na het ongeval meteen heeft verklaard dat hij zelf de bestuurder van de auto was en de getuige [opsporingsambtenaar] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat er geen enkele indicatie was dat iemand anders dan de verdachte de bestuurder van de auto was geweest. Ook dit verweer wordt verworpen.
Beslissing omtrent het bewijs van het tenlastegelegde
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en uit de wettige bewijsmiddelen is het volgende gebleken.
Op 20 maart 2009 rond 22:20 uur heeft er een verkeersongeval binnen de gemeente 's-Gravenhage plaatsgevonden. Eenmaal gearriveerd op de plaats van het ongeval constateerden de verbalisanten dat de verdachte bij het ongeval betrokken was. Verbalisant [verbalisant] heeft op vrijdag 20 maart 2009 te 23.30 van de bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, als bedoeld in artikel 160 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Naar aanleiding van het resultaat van dit onderzoek is de bestuurder op 20 maart om 23.25 uur als verdachte van overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 aangehouden.1 Blijkens de verklaring van de getuige [opsporingsambtenaar] ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte nadat hem de cautie was gegeven op het politiebureau verklaard dat hij de bestuurder van de auto was geweest. Tevens heeft de getuige verklaard dat hij geen enkele indicatie heeft gehad - noch door eigen onderzoek, noch door een verklaring van de verdachte - dat er een andere persoon in de auto van de verdachte aanwezig was geweest ten tijde van het ongeval.2 Blijkens een afdruk voltooide ademanalyse behelsde de adem van de verdachte om 23:58 uur een ademalcoholgehalte van 675 µg/l.3
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bestuurder van de auto is geweest en dat hij de auto heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 675 µg/l was.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2009 binnen de gemeente
's-Gravenhage
als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 675 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl hij een te grote hoeveelheid alcohol had genuttigd. Aldus heeft de verdachte blijk gegeven van een grove veronachtzaming van de wettelijke regels die ter waarborging van de verkeersveiligheid zijn gegeven. Dat dergelijke regels noodzakelijk zijn blijkt temeer nu verdachte in casu als bestuurder van zijn personenauto betrokken is geweest bij een verkeersongeval terwijl hij een te grote hoeveelheid alcohol had genuttigd.
Voorts is de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2009 al eens onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf, om welke reden het hof een zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal - zich aansluitend bij de strafoplegging in eerste aanleg - is gevorderd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte alsmede een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Beslissing op voorwaardelijk verzoek verdediging tot aanhouding van de zaak voor de uitvoering van een vergelijkend handtekeningonderzoek
Door de verdediging is verzocht, voor het geval het
hof de verdachte niet zou vrijspreken van het tenlastegelegde, om een vergelijkend handtekeningonderzoek in te laten stellen ter beoordeling van de overeenkomsten tussen de handtekeningen op de zogenaamde Tobias-bijlage en het formulier Personalia Bestuurder enerzijds en de handtekening van de verdachte in zijn paspoort en onder de voertuigovereenkomst anderzijds.
Het hof acht geen noodzaak aanwezig voor een vergelijkend handtekeningonderzoek, nu de getuige [opsporingsambtenaar] ter terechtzitting in hoger beroep onder ede heeft verklaard dat hij de verdachte de concepten heeft zien ondertekenen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 950,00 (negenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 19 (negentien) dagen.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij de tenuitvoerlegging van deze bijkomende straf wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. M.C.R. Derkx en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. A. Vasak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 april 2010.
1 Proces-verbaal van misdrijf, nummer [nummer], d.d. 21 maart 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [verbalisant].
2 De verklaring van de getuige [opsporingsambtenaar] ter terechtzitting in hoger beroep.
3 Een geschrift, zijnde een afdruk van het ademanalyseformulier d.d. 21 maart 2009, als bijlage gevoegd bij het onder 1 genoemde proces-verbaal. Dit geschrift is in samenhang met de overige bewijsmiddelen gebruikt.