GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.039.430/01
Rolnummer rechtbank : 751786 / RL EXPL 08-10276
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 8 juni 2010
[Naam] B.V.,
gevestigd te [plaats],
[appellante],
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. H. Houwers te Doetinchem,
de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: NOvAA,
advocaat: mr. M.L. Batting te 's-Gravenhage.
Bij dagvaarding van 28 juli 2009 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen door de rechtbank 's-Gravenhage gewezen vonnissen van 7 januari en 29 april 2009. Bij memorie van grieven heeft zij acht grieven tegen de vonnissen aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met productie) heeft de NOvAA de grieven bestreden. Op 12 april 2010 hebben partijen hun zaak bepleit aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotitities. Ten slotte hebben zij arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
1.2 De heer […] oefent bij [appellante] het beroep van accountant-administratieconsulent uit. De NOvAA is het bij wet ingestelde openbaar lichaam voor het beroep van accountants-administratieconsulenten. Wie in het register voor accountants-administratieconsulenten is ingeschreven (zoals - destijds - de heer [appellante]) is op grond van de wet lid van de NOvAA.
1.3 Op 31 oktober 2002 heeft de ledenvergadering van de NOvAA de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (hierna: de Verordening PPT) vastgesteld. Daarin is bepaald dat een accountantskantoor in beginsel éénmaal in de zes jaar getoetst wordt om de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant te kunnen beoordelen (artikel 2). De ledenvergadering stelt jaarlijks de tarieven voor de toetsing vast (artikel 18).
In de ledenvergadering is aan de orde geweest dat de kosten van toetsing (zonder de vaste lasten) bij het getoetste kantoor in rekening worden gebracht, in plaats van betaald door de NOvAA en doorberekend in de contributie.
1.4 De Verordening PTT kende aan een Raad van Toezicht Beroepsuitoefening Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Raad van Toezicht) de bevoegdheid toe om de toetsing uit te voeren. Aanvankelijk kende de verordening deze bevoegdheid direct aan de Raad van Toezicht toe. Als gevolg van een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 21 september 2006 (zie hierna) voert de Raad van Toezicht de toetsing thans in mandaat uit.
1.5 Bij brief van 28 januari 2005 heeft de Raad van Toezicht aan [appellante] geschreven dat zij was geselecteerd om in 2005 te worden getoetst en bij brief van 31 maart 2005 dat de toetsing op 16 juni 2005 zou plaatsvinden. In deze brieven staat niets over de kosten van de toetsing; wel is de Verordening PTT genoemd.
1.6 [appellante] is getoetst en daarna heeft de Raad van Toezicht haar een factuur van € 3.046,40 toegezonden voor de kosten van vier dagdelen toetsing. Daarop heeft [appellante] aan de Raad van Toezicht geschreven dat zij de nota niet zal voldoen, omdat zij voor de toetsing geen opdracht heeft gegeven.
1.7 Na een schriftelijke discussie met de Raad van Toezicht en na aanschrijving door een gerechtsdeurwaarderkantoor heeft [appellante] in maart 2006 onder protest € 3.672,52 (het factuurbedrag met rente en kosten) betaald.
1.8 Bij uitspraak van 21 september 2006 in een zaak van een andere accountant-administratieconsulent (LJN: AY8684) heeft het CBb geoordeeld, dat de Raad van Toezicht geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, dat er geen wettelijke grondslag bestaat om de toetsingskosten aan de accountant-administratieconsulent door te berekenen en dat de NOvAA de verordenende bevoegdheid tot het opleggen van geldelijke bijdragen ontbeert.
1.9 Onder verwijzing naar voornoemde uitspraak, heeft [appellante] op 7 december 2006 aan de Raad van Toezicht verzocht om het betaalde bedrag terug te storten. De Raad van Toezicht heeft dit verzoek doorgegeven aan de NOvAA. De NOvAA heeft restitutie geweigerd.
1.10 Met ingang van 25 augustus 2008 is de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten aangepast aldus dat de mogelijkheid is opgenomen dat de NOvAA de toetsingskosten bij haar leden in rekening te brengt. Deze wet heeft geen terugwerkende kracht.
2.1 [appellante] heeft de NOvAA gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, en gevorderd dat zij € 3.672,52 terugbetaalt, vermeerderd met rente en kosten. De NOvAA heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.2 De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen, omdat [appellante] met de betaling had voldaan aan een natuurlijke verbintenis.
3.1 Met haar eerste grief is [appellante] opgekomen tegen het oordeel dat het geschil naar privaatrechtelijke maatstaven kan worden getoetst. Omdat de NOvAA heeft erkend dat er geen wettelijke grondslag bestond voor het innen van de factuur, ontbreekt zowel de publiekrechtelijke als de privaatrechtelijke grondslag, aldus [appellante].
3.2 Het hof overweegt dienaangaande dat de NOvAA na de uitspraak van het CBb van 21 september 2006 erkend heeft zowel dat de Raad van Toezicht niet gerechtigd was om nota's voor verrichte werkzaamheden te versturen aan accountants-administratieconsulenten bij wie een PPT heeft plaatsgevonden (brief van 8 december 2006), als dat uit de uitspraak blijkt dat voor het in rekening brengen van die kosten geen wettelijke basis bestaat (vergaderstukken ten behoeve van de ledenvergadering van 11 juni 2007). Uit deze erkenningen, waarbij is verwezen naar de uitspraak van het CBb, blijkt duidelijk dat de NOvAA daarmee doelt op de ontbrekende wettelijke grondslag voor de toekenning van deze bevoegdheden aan de Raad van Toezicht. Daarmee heeft de NOvAA niet erkend dat [appellante] zonder enige grondslag heeft betaald. Zij heeft zich immers in haar reacties naar [appellante] telkens (reeds bij eerste brief van 12 juli 2007) beroepen op de door de leden gemaakte afspraak om de toetsingskosten niet via de contributie te verrekenen maar aan het getoetste kantoor door te berekenen.
4.1 Met haar derde grief is [appellante] opgekomen tegen de overweging van de rechtbank inhoudend: "de vraag rijst of de nakoming van het besluit van de ledenraad om de kosten van de PPT door te berekenen moet worden verstaan als een erkenning van de verplichting daartoe uit hoofde van het lidmaatschap van de NOvAA en mitsdien als de voldoening van een natuurlijke verbintenis." [appellante] heeft aangevoerd dat geen van partijen in dit geding een beroep op een natuurlijke verbintenis hadden gedaan.
Met haar zevende grief heeft [appellante] zich gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] door de betaling voldeed aan een rechtsplicht van dringende morele aard.
4.2 Het hof laat in het midden of de rechtbank binnen de rechtsstrijd is gebleven door een natuurlijke verbintenis van [appellante] aan te nemen. In hoger beroep heeft de NOvAA immers uitdrukkelijk aangevoerd dat, in het geval een afdwingbare privaatrechtelijke verbintenis ontbreekt, er ten minste sprake is van een natuurlijke verbintenis.
Ter beantwoording van de vraag of sprake was van een natuurlijke verbintenis (een rechtsplicht van dringende morele aard) overweegt het hof het volgende.
4.3 [appellante] heeft zich niet verzet tegen de periodieke preventieve toetsing zelf. Haar bezwaar richt zich tegen het ontbreken van de grondslag voor doorberekening van de kosten daarvan. Zij heeft aangevoerd dat bij afwezigheid van een toereikende wettelijke grondslag voor de doorbelasting de NOvAA de toetsingskosten zelf moet dragen, waartoe zij volgens [appellante] van haar leden jaarlijks contributie kan heffen.
[appellante] heeft voorts niet betwist dat de toetsing dient ter waarborging van de kwaliteit van de leden van de NOvAA en daarmee ook van het beroep van [appellante]. De toetsing is een nuttig kwaliteitsinstrument bevonden. Daarmee staat vast dat [appellante], direct of indirect, baat heeft bij de toetsing van haar accountantspraktijk.
[appellante] heeft niet betwist dat de leden van de NOvAA hadden gekozen (en ook na de uitspraak van het CBb wederom hebben gekozen) voor een stelsel waarin de variabele toetsingkosten worden doorberekend aan de accountantspraktijk die getoetst is en dat de leden dus uitdrukkelijk niet hebben gekozen voor een stelsel waarin die kosten worden verdisconteerd in de contributie. [appellante] heeft ten tijde van die keuze niet kenbaar gemaakt dat zij zich tegen deze gekozen wijze van kostendoorberekening verzette. Haar verzet kwam pas nadat zij zelf getoetst was en de kosten aan haar werden doorberekend.
De NOvAA heeft naar voornoemde keuze van de leden gehandeld door (via de Raad van Toezicht) de variabele kosten aan de accountantspraktijk door te berekenen. Deze toetsingskosten zijn niet verdisconteerd geweest in de contributie. De heer [appellante] heeft als lid zelf ook nooit via de contributie of anderszins bijgedragen aan deze toetsingskosten. De variabele kosten zijn overeenkomstig de wens van de leden doorberekend aan het getoetste lid.
4.4 Een en ander brengt met zich dat de betaling door [appellante] van de kosten van toetsing van haar accountantspraktijk naar maatschappelijke opvattingen als voldoening door [appellante] van een natuurlijke verbintenis moet worden aangemerkt.
Dit geldt te meer nu na de uitspraak van het CBb de wijze van kostendoorberekening niet hoefde te veranderen, maar de regelgeving werd gewijzigd zodanig dat er wel een wettelijke grondslag is gekomen om de toetsingskosten aan de accountants-administratieconsulent door te berekenen. Dit geeft aan dat men het binnen de kring van accountants-administratieconsulenten, ook met de wetenschap van de uitspraak van het CBb, terecht vindt dat de toetsingskosten door de getoetste accountant worden gedragen, in plaats van dat deze kosten bij alle leden wordt doorberekend via de contributie.
5. Het voorgaande betekent dat de hiervoor genoemde grieven falen. De vordering is terecht afgewezen. Daarom kunnen de overige grieven geen doel treffen. Deze hoeven daarom niet besproken te worden. Het hof zal de vonnissen bekrachtigen en [appellante] als de in de ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, van 7 januari en 29 april 2009;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de NOvAA tot op heden begroot op € 262,- aan verschotten en € 1.896,- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, G. Dulek-Schermers en F. Waardenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2010 in aanwezigheid van de griffier.