GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.023.299/01
Rolnummer rechtbank : HA ZA 08-131
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 15 juni 2010
[Naam], h.o.d.n. […],
wonende te […], gemeente […],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal,
DE GEMEENTE SCHOUWEN-DUIVELAND,
zetelend te Zierikzee,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. P. van den Berg te Middelburg.
Bij exploot van 16 januari 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 22 oktober 2008, door de rechtbank Middelburg gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door de Gemeente bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Daarop hebben partijen kopiestukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1 [appellant] exploiteert een landbouwmechanisatiebedrijf, gelegen aan de [adres], in de vorm van een eenmanszaak.
1.2 Op 22 november 2006 heeft de Gemeente aan […] B.V., [adres] een last onder dwangsom toegezonden, voor zover van belang inhoudende dat een last wordt opgelegd om te voldoen aan voorschrift 1.6.1 van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer, onder een dwangsom van € 450,- per week met een maximum van € 4.500,- zolang niet aan dat voorschrift wordt voldaan. Dat voorschrift luidt voor zover van belang: "In ruimten waar zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, is roken en open vuur verboden.". De Gemeente heeft een begunstigingstermijn gegeven tot 1 januari 2007.
1.3 Op 17 augustus 2007 heeft de Gemeente aan […] B.V., [adres], een last onder dwangsom toegezonden, voor zover van belang inhoudende dat een last wordt opgelegd om te voldoen aan voorschrift 3.1.2 van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer, onder een dwangsom van € 450,- per week met een maximum van € 4.500,- zolang niet aan dat voorschrift wordt voldaan. Dat voorschrift luidt voor zover van belang: "Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden direct opgeruimd.". De Gemeente heeft een begunstigingstermijn gegeven van twee weken.
1.4 Tegen bovengenoemde lasten is geen rechtsmiddel ingesteld.
1.5 Bij brieven, verzonden op 2 oktober 2007, 12 oktober 2007, 30 oktober 2007 en 2 november 207 aan […] B.V., [adres], heeft de Gemeente verzocht wegens in totaal zes overtredingen van één van bovengenoemde voorschriften de verschuldigde dwangsommen van telkens € 450,- te betalen, in totaal € 2.700,-. Op 22 januari 2008 is aan [appellant] een dwangbevel betekend, uitgevaardigd door de Gemeente op 10 januari 2008, tot betaling van € 2.700,- aan verbeurde dwangsommen, met rente en kosten.
2. [appellant] heeft bij de rechtbank verzet aangetekend tegen de invordering van het dwangbevel en gevorderd dat de rechtbank (kort gezegd) het verzet gegrond zal verklaren en het dwangbevel buiten effect zal stellen, met kostenveroordeling. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3. De eerste drie grieven hebben betrekking op de overwegingen van de rechtbank ter zake van de adressering van de lasten en correspondentie inzake overtredingen, de vraag of [appellant] deze heeft ontvangen en de aan eventuele gebreken daarin te verbinden rechtsgevolgen. [appellant] brengt naar voren dat de gemeente had kunnen weten dat hij zijn bedrijf als eenmanszaak voerde, dat de lasten zijn gericht aan een niet bestaande B.V., dat hij daarom niet als overtreder kan worden aangemerkt en dat het dwangbevel dan ook niet aan hem mocht worden uitgereikt. [appellant] voert voorts aan dat hij de lasten en de betalingsverzoeken die waren gericht aan de B.V., niet heeft ontvangen; ze waren immers aan de B.V. geadresseerd. Hij beroept zich in dat verband op artikel 3:37, derde lid, BW, inhoudende dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt, en stelt dat de Gemeente niet heeft aangetoond dat de lasten hem persoonlijk hebben bereikt (eerste en tweede grief). [appellant] meent dat daarom, anders dan de rechtbank heeft gedaan, aan de lasten geen formele rechtskracht kan worden toegekend. Voorts brengt hij naar voren dat, als van formele rechtskracht en van overtredingen sprake is, de tenuitvoerlegging van het dwangbevel niet meer het doel dient waarvoor de lasten waren opgelegd, aangezien hij maatregelen heeft getroffen waardoor niet langer sprake is van de gestelde overtredingen (derde grief).
4. Het beroep van [appellant] op artikel 3:37, derde lid, BW slaagt niet. [appellant] miskent dat een last en een constatering van een overtreding daarvan geen verklaringen zijn in de zin van dat artikel. De lasten zijn besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. De bekendmaking daarvan aan belanghebbenden geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, Awb door toezending of uitreiking. Daarbij geldt dat ervan uit wordt gegaan dat een op de juiste wijze per post verzonden besluit op het aangegeven adres aankomt, en dat een enkele ontkenning dat het stuk is ontvangen, onvoldoende is om aan te nemen dat dat het geval is. Hetzelfde geldt voor een per post naar hetzelfde adres verzonden mededeling dat de last is overtreden. [appellant] betwist niet dat hij op het adres waarnaar de stukken zijn verzonden, te weten [adres], onder de naam […] een bedrijf exploiteert. De enkele omstandigheid dat naar dat adres verstuurde stukken zijn gericht aan […] B.V. levert geen begin van onderbouwing op voor de stelling van [appellant] dat deze stukken daar niet zijn aangekomen. Een andere onderbouwing voor het niet ontvangen van door de Gemeente voor hem of de B.V. naar dat adres gestuurde post heeft [appellant] niet gegeven. Voor zover [appellant] mede bedoeld heeft bewijs aan te bieden dat deze stukken niet op dat adres zijn aangekomen, zal het hof dat bewijsaanbod daarom passeren. Het hof tekent hierbij nog aan dat, hoewel [appellant] ontkent de beschikking van 15 augustus 2007 te hebben ontvangen, hij erkent dat hij de brieven heeft ontvangen die bij de verzetdagvaarding zijn overgelegd. Bij de brieven bevindt zich de beschikking van 15 augustus 2007. Het hof zal er voor het vervolg daarom van uitgaan de last en in het verlengde daarvan de betalingsverzoeken zijn ontvangen op het adres [adres].
5. Nu [appellant] op bovengenoemd adres zijn bedrijf exploiteert, is het zijn verantwoordelijkheid om zijn bedrijf zo te organiseren dat aldaar bezorgde post van enig belang te zijner kennis komt. De omstandigheid dat hij persoonlijk eventueel van (een van) de last(en) en/of de betalingsverzoeken geen kennis heeft genomen, is derhalve voor zijn risico. Het hof komt er daarom niet aan toe [appellant] toe te laten tot het door hem aangeboden bewijs dat hij persoonlijk de stukken niet heeft ontvangen. Evenmin is van belang of de handtekening op het overgelegde ontvangstbewijs door hem gezet is. Zijn bewijsaanbod ter zake zal het hof daarom eveneens passeren.
6. De lasten hebben naar hun inhoud onmiskenbaar betrekking op de bedrijfsvoering van [appellant] op het betreffende adres. Onder deze omstandigheid kan [appellant] deze lasten niet anders hebben begrepen dan dat ze tot hem als exploitant van het […] waren gericht. Hetzelfde geldt voor de betalingsverzoeken. Daaraan doet niet af dat de Gemeente aan de door hem gehanteerde bedrijfsnaam de aanduiding B.V. heeft toegevoegd, temeer niet omdat de exploitatie blijkens de overgelegde stukken voorheen wel in B.V.-vorm is uitgeoefend en ten tijde van de toezending van de stukken [appellant] ook zelf zijn bedrijfsnaam met de toevoeging B.V. gebruikte. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat [appellant] zich er niet op kan beroepen dat de Gemeente een niet bestaande B.V. heeft aangeschreven.
7. Uit het bovenstaande volgt dat de lasten moeten worden geacht te zijn gericht tot [appellant]. Aangezien het hof er in het licht van het boven overwogene van uitgaat dat [appellant] de lasten heeft ontvangen en vast staat dat [appellant] tegen de lasten geen rechtsmiddel heeft ingesteld, komt het hof evenals de rechtbank tot het oordeel dat de lasten formele rechtkracht hebben verkregen. Het hof zal daarom, behoudens bijzondere omstandigheden, moeten uitgaan van de juistheid van de lasten, zowel naar de inhoud als naar de wijze van totstandkoming daarvan. Het hof zal zich in de onderhavige verzetprocedure moeten beperken tot de vraag of sprake is van overtreding(en) van de lasten en de vraag of de invordering rechtmatig is.
8. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat invordering het doel van de lasten niet meer dient omdat hij maatregelen heeft getroffen waardoor niet langer sprake is van de gestelde overtredingen, is niet een bijzondere omstandigheid als bovenbedoeld en maakt de invordering ook niet onrechtmatig. In de lasten is aan [appellant] telkens een begunstigingstermijn gegund waarbinnen hij de vereiste maatregelen diende te nemen. Hij heeft niet gesteld en evenmin is anderszins gebleken dat hij de door hem bedoelde maatregelen binnen die termijn heeft genomen. De beweerde overtredingen zijn door de Gemeente pas na ommekomst van de begunstigingstermijnen geconstateerd. De door [appellant] beoogde mogelijkheid om aan de betaling van verbeurde dwangsommen te ontkomen door na het constateren door de Gemeente van overtredingen alsnog maatregelen te nemen, zou de werking van de last onder dwangsom als handhavingsinstrument ondermijnen en vindt geen steun in het recht.
9. De slotsom is dat de drie eerste grieven falen.
10. De vierde grief valt (voor zover deze niet een herhaling van de derde grief inhoudt) het oordeel van de rechtbank aan dat [appellant] de betreffende overtredingen heeft gepleegd. Weliswaar zou volgens [appellant] kunnen kloppen dat zich olie in de lekbak bevond, maar deze wordt dagelijks opgeruimd en dat betekent dat wordt voldaan aan voorschrift 3.1.2 van het bedoelde besluit, zodat de betreffende last niet is overtreden. Ten aanzien van de geconstateerde aanwezigheid van sigarettenpeuken in de werkplaats brengt [appellant] naar voren dat dit niet betekent dat in de werkplaats is gerookt. Klanten kunnen hun sigaret buiten de werkplaats hebben gedoofd en deze binnen de werkplaats hebben weggegooid. [appellant] betwist dat hij voorschrift 1.6.1 heeft overtreden.
11. Het hof verwerpt het standpunt van [appellant], dat hij aan voorschrift 3.1.2 voldoet als hij gemorste gevaarlijke (afval)stoffen dagelijks opruimt. Het voorschrift eist immers dat dat direct wordt gedaan. Uit de door de Gemeente overgelegde controlerapporten blijkt dat de controlerende ambtenaar achtereenvolgens op 18 september 2007 heeft geconstateerd dat in de lekbak van de olieopslag een laag olie staat, op 5 oktober 2007 dat de gemorste stoffen in de lekbak niet zijn opgeruimd, op 12 oktober 2007 dat in de lekbak van de olieopslag in de werkplaats een laag olie staat en dat deze niet is opgeruimd, en op 19 oktober 2007 gemorste olie op de vloeistofkerende vloer in de garage heeft gezien en heeft geconstateerd dat geen maatregelen zijn genomen dit direct op te ruimen. [appellant] heeft niet betwist dat het in al deze gevallen ging om gevaarlijke (afval)stoffen en heeft ook niet gesteld (laat staan onderbouwd) dat de aanwezigheid ter plaatse van die stoffen zodanig recent was dat hij nog niet in de gelegenheid was om ze op te ruimen. Het hof is daarom van oordeel dat in deze vier gevallen sprake was van een overtreding van de last van 17 augustus 2007 en dat [appellant] voor elk van deze overtredingen een dwangsom van € 450,- verschuldigd is. Het hof passeert het ter zake door [appellant] gedane bewijsaanbod dat hij niet in overtreding was. Voor zover dat aanbod erop was gericht te bewijzen dat hij in de lekbak gemorste gevaarlijke (afval)stoffen dagelijks opruimde, kan het om de hierboven aangegeven reden niet tot een ander oordeel leiden. Andere concrete te bewijzen feiten of omstandigheden die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat hij niet in overtreding was, heeft [appellant] niet naar voren gebracht.
12. Uit de door de Gemeente overgelegde rapport van de controle op 5 oktober 2007 blijkt voorts dat de controlerende ambtenaar op 5 oktober 2007 peuken in de werkplaats heeft aangetroffen. Hij heeft daarbij vermeld dat [appellant] toen heeft aangegeven dat de klanten het rookverbod negeren. Uit het rapport van de controle op 12 oktober 2007 komt naar voren dat de controlerende ambtenaar in de werkloods sigarettenpeuken heeft aangetroffen. De controlerende ambtenaar vermeldt daarbij dat in deze loods een rookverbod geldt. [appellant] heeft niet betwist dat op de plaatsen waar de sigarettenpeuken zijn aangetroffen een rookverbod geldt. Het hof is van oordeel dat het aantreffen van sigarettenpeuken op plaatsen waar niet mag worden gerookt, voorshands voldoende aannemelijk maakt dat voorschrift 1.6.1 van genoemd besluit is overtreden. Weliswaar bestaat de theoretische mogelijkheid dat, zoals [appellant] naar voren brengt, de betreffende sigaretten elders zijn gedoofd en dat de peuken vervolgens naar de "verboden plaats" zijn meegenomen en daar zijn neergeworpen, maar concrete feiten en omstandigheden die ook maar enigszins aannemelijk maken dat die theoretische mogelijkheid zich op de betreffende tijdstippen heeft gerealiseerd, heeft [appellant] niet naar voren gebracht. Het hof komt er daarom niet aan toe [appellant] tot tegenbewijs toe te laten en zal zijn bewijsaanbod dat hij voorschrift 1.6.1 niet heeft overtreden, passeren. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat [appellant] tweemaal voorschrift 1.6.1 heeft overtreden en deswege tweemaal een dwangsom van € 450,- verschuldigd is.
13. Het boven overwogene brengt met zich dat ook de vierde grief faalt. De vijfde grief bouwt op de eerdere grieven voort en moet daarom het lot daarvan delen. Aangezien alle grieven falen zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Daarbij past een kostenveroordeling van [appellant] als gevorderd.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Middelburg van 22 oktober 2008;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden vastgesteld op € 313,- aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A.V. van den Berg en J. Kramer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2010 in aanwezigheid van de griffier.