GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 105.006.812/01
Rolnummer (oud): 07/947
Zaak- en rolnummer rechtbank: 64780/HA ZA 06-2349
arrest van de derde civiele kamer d.d. 8 juni 2010
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principale appel,
verweerder in het incidentele appel,
hierna te noemen: [appellant],
procesadvocaat: mr. P.A.M. Perquin, te 's-Gravenhage,
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde in het principale appel,
appellante in het incidentele appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procesadvocaat: mr. M. Spaa te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 2 juli 2007 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Dordrecht tussen partijen gewezen vonnis van 11 april 2007. Bij memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] tien grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en harerzijds drie grieven aangevoerd in incidenteel appel en haar eis vermeerderd. Bij memorie van antwoord in het incidentele appel heeft [appellant] de incidentele grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2 vastgestelde feiten worden in hoger beroep niet betwist. Ook het hof zal van deze feiten uitgaan.
2. Het gaat in dit geschil – kort gezegd – om het volgende:
a. [geïntimeerde] exploiteert een onderneming die zich onder meer bezig houdt met inkoop, verkoop, service, reparatie, verhuur, transport en de opslag van landbouwmachines, landbouwwerktuigen en bouwmachines, alsmede de fabricage daarvan.
In 2000 heeft [geïntimeerde] het plan opgevat om zijn onderneming uit te breiden met de handel in en de fabricage van machines voor de industriële sector. Ten behoeve van dit plan heeft [geïntimeerde] per 1 september 2000 [appellant] in dienst genomen als vertegenwoordiger voor deze machines. Op 12 augustus 2005 hebben partijen een overeenkomst gesloten met betrekking tot de overname door [appellant] van de vertegenwoordigingen van bepaalde merken bouwmachines (hierna: de overeenkomst).
b. In deze overeenkomst zijn de volgende passages opgenomen:
“ [appellant], [naam appellant] Machines, [naam appellant] Machinehandel en hieraan gelieerde vennootschappen, ondernemingen en personen richt zich niet op de inkoop, verkoop, service, verhuur, transport en opslag van landbouwmachines in de breedste zin des woords.” (hierna te noemen: het concurrentiebeding)
…
“Bij het niet, niet tijdig, of niet volgens bovenstaande overeenkomst vastgelegde, nakomen van gemaakte afspraken door [appellant], [naam appellant] Machines, [naam appellant] Machinehandel en hieraan gelieerde vennootschappen, ondernemingen en personen, is [appellant] een direct opeisbare boete verschuldigd van € 10.000,-- per gebeurtenis, te vermeerderen met € 450 per dag dat de overtreding voortduurt.” (hierna te noemen: het boetebeding)
c. [appellant] diende [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst nog een bedrag te betalen, waartegen [geïntimeerde] [appellant] naar rato van de betalingen machines diende te leveren, zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2.6. Per 1 april 2006 was [appellant] [geïntimeerde] nog € 52.000,-- verschuldigd.
d. [geïntimeerde] heeft [appellant] aangesproken op de niet-nakoming van het concurrentiebeding en heeft de levering van de hiervoor bedoelde machines opgeschort. [appellant] heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden per 21 april 2006.
3. In dit geding heeft [geïntimeerde] in conventie van [appellant] gevorderd – kort gezegd – betaling van de boete die verbeurd is wegens niet-nakoming van het concurrrentiebeding, betaling van 2,5% over de netto inkoopwaarde van de bemester voor [naam bemester] (wegens commissie), nakoming van zijn verplichtingen, zoals door partijen overeengekomen op 12 augustus 2005, betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat wegens onrechtmatig handelen, met wettelijke rente, zoals door de rechtbank gepreciseerd onder 3.1 van het bestreden vonnis.
[appellant] heeft in reconventie gevorderd – kort gezegd – een verklaring voor recht dat hij de overeenkomst terecht heeft ontbonden, althans ontbinding daarvan, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding van € 9.000,--, althans een redelijk bedrag, met wettelijke rente, zoals door de rechtbank gespecificeerd onder 3.4 van het bestreden vonnis.
4.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie – kort gezegd – de gevorderde boete deels (tot het bedrag van € 41.500,--) en de vergoeding wegens commissie volledig toegewezen, [appellant] veroordeeld de overeenkomst na te komen en de kosten van de procedure aan de zijde van [geïntimeerde] te voldoen. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd – kort en zakelijk weergegeven – dat een aantal (in het vonnis nader omschreven) door [appellant] gekochte, verkochte, gerepareerde en opgeslagen machines landbouwmachines waren als bedoeld in het concurrentiebeding.
In reconventie heeft de rechtbank alle vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd – kort en zakelijk weergegeven – dat [appellant] op 21 maart 2006 in schuldeisersverzuim verkeerde en de overeenkomst niet buitengerechtelijk kon ontbinden, terwijl de rechtbank ook geen reden aanwezig achtte de overeenkomst alsnog te ontbinden.
5. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] haar eis vermeerderd. Tegen deze eisvermeerdering heeft [appellant] verweer gevoerd, maar geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet geen reden om de eisvermeerdering in strijd te achten met de eisen van een goede procesorde, zodat het hof bij de beoordeling van het hoger beroep van de gewijzigde eis uit zal gaan.
Het gevorderde in conventie komt er thans op neer, kort gezegd,
primair dat [appellant]:
(i) [geïntimeerde] de opeisbare boete van € 218.500,-- betaalt, vermeerderd met € 450,-- per dag dat de overtreding voortduurt (althans een door het hof te bepalen boete), met handelsrente, subsidiair wettelijke rente vanaf 9 februari 2006;
(ii) zijn contractuele afnameverplichting, zoals op 12 augustus 2005 overeengekomen, nakomt;
subsidiair (voor het geval naast de boete geen nakoming kan worden gevorderd) dat [appellant]:
(i) de toekomstige verplichtingen krachtens de overeenkomst van 12 augustus 2005 nakomt, zoals de afnameverplichting;
(ii) een schadevergoeding betaalt, op te maken bij staat, wegens onrechtmatig handelen (marktbederf en oneerlijke concurrentie), met wettelijke rente vanaf 9 februari 2006,
alles met nevenvorderingen.
6. De grieven in het principale appel richten zich zowel in conventie als in reconventie tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank en de hiervoor weergegeven gronden waarop dat oordeel berust. De eerste negen grieven betreffen de beslissing in conventie. Grief I ziet vooral op de trekkers, grief II ziet op de kipwagens, grief III betreft de pakkenklem. Grief IV gaat meer in het bijzonder in op de vraag of de John-Deere-trekker 3030 was aangeschaft voor eigen gebruik. Grief V betreft de boete verschuldigd voor de Harvest International 1455-trekker, grief VI ziet op de Massey Ferguson trekker, grief VII betreft de MB tractor 800. Het hof houdt het ervoor dat deze grief voortbouwt op grief I. Grief VIII richt zich tegen de toewijzing van de vordering tot nakoming. Grief IX bestrijdt de kostenveroordeling in conventie. Grief X richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in reconventie dat [appellant] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens [geïntimeerde] en [geïntimeerde] om die reden gerechtigd was haar verplichtingen uit die overeenkomst op te schorten.
De grieven in het incidentele appel richten zich tegen het oordeel dat per machine waarmee [appellant] in strijd heeft gehandeld met de overeenkomst, slechts éénmaal aanspraak bestaat op het boetebedrag (grief I), dat een bepaalde trekker als trekker voor eigen gebruik van [appellant] moet worden gezien (grief II) en dat de rechtbank bepaalde boetes heeft gematigd (grief III).
De grieven in het principale appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Voor zover relevant zullen de grieven in het incidentele appel daarbij worden betrokken.
In hoger beroep zijn alleen de zeven machines vermeld in het vonnis onder 4.13 aan de orde.
Voor het geval de 24 aanvankelijk gestelde overtredingen ook op andere machines betrekking hebben is tegen het (impliciet) afwijzend oordeel van de rechtbank door [geïntimeerde] geen (incidentele) grief gericht.
7. Voor de beoordeling van de grieven in het principale appel is cruciaal hoe het concurrentiebeding dient te worden uitgelegd. De vraag is of bedoelde trekkers, kipwagens, pakkenklem en tractor vallen onder “landbouwmachines in de breedste zin des woords”. Partijen verschillen daarover van mening. [appellant] stelt zich daarbij op het standpunt dat een trekker geen landbouwmachine in de breedste zin meer is indien deze wordt gebruikt voor industriële doeleinden. In de visie van [geïntimeerde] blijft een trekker, ook als deze voor industriële doeleinden wordt gebruikt, wel een landbouwmachine in de breedste zin. Nu partijen ook in hoger beroep van mening verschillen dient het hof de overeenkomst op dit punt zelfstandig uit te leggen. Bij die uitleg komt het aan (en partijen zijn het daarover ook eens) op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs (in dit geval:) aan dit beding mochten en mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten en mogen verwachten (het zogenoemde Haviltexcriterium). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
8. In dit geval lijken voor de uitleg van het beding in beginsel de volgende omstandigheden van belang:
[appellant] exploiteert een éénmanszaak die zich bezighoudt met verhuur, reparatie, transport, keuren en opslag van machines voor industrie, grondverzet en bouwnijverheid. Ingevolge de overeenkomst heeft [appellant] van [geïntimeerde] een aantal industriemachines en de bedrijfsactiviteiten met betrekking tot industriemachines overgenomen. Dit blijkt ook uit productie 21 bij conclusie van antwoord in reconventie. [appellant] heeft gesteld dat hij de grondverzetafdeling wilde overnemen. Dit heeft [geïntimeerde] niet betwist. [appellant] heeft daarbij betaald voor de goodwill. De overnameprijs bedroeg € 320.000,--. In zijn voorstel voor de overeenkomst heeft [appellant] voorgesteld dat hij zich niet zal richten op inkoop, verkoop, service, verhuur, transport en opslag van landbouwmachines.
9. [geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellant] omstreeks november 2005 en daarna nogmaals heeft gevraagd of hij zich actief met landbouwtrekkers mocht bezighouden, waarop [geïntimeerde] negatief heeft geantwoord, behoudens toestemming voor de aanschaf van één trekker voor eigen gebruik. [appellant] betwist dit. [geïntimeerde] beroept zich ook enkele malen op de brief van [appellant] van 27 juli 2005.
10. [appellant] heeft gesteld dat hij tijdens zijn dienstverband bij [geïntimeerde] als vertegenwoordiger grondverzetmachines gemiddeld 4 trekkers per jaar aan voornamelijk grondverzetklanten verkocht. [geïntimeerde] betwist dit niet. [appellant] stelt dat hij met de litigieuze trekkers geen klanten van [geïntimeerde] uit de landbouwsector heeft bediend. Hij wenst bezig te kunnen blijven in de grondverzetbranche. Hij heeft aangevoerd dat hij zijn onderneming niet kan blijven uitoefenen als machines die voor landbouw én andere industriële toepassingen geschikt zijn, onder het concurrentiebeding vallen.
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen concurrentie wil van [appellant] betreffende zijn core-business.
11. Bij de uitleg van de overeenkomst is niet primair van belang hoe de taalkundige uitleg of de aanduiding in vakbladen luidt van “landbouwmachines”. [geïntimeerde] wist dat [appellant] zich zou gaan toeleggen op de industriële sector en dan vooral op het grondverzet. Voor het hof is de vraag of [geïntimeerde] redelijkerwijs van [appellant] kon verwachten dat hij enerzijds tegen betaling onder andere van goodwill de grondverzetactiviteiten van [geïntimeerde] overnam en anderzijds akkoord zou kunnen gaan met een beperking van deze activiteiten na de overname daarvan.
Beide partijen moeten voorts hebben geweten dat veel soorten machines zowel voor landbouw als voor grondverzet/ industrieel gebruik geschikt zijn en ook worden aangewend, maar het hof vraagt zich af of zij bij de totstandkoming van de overeenkomst dit punt als zodanig onder ogen hebben gezien en zich de gevolgen hiervan hebben gerealiseerd. Het hof vraagt zich ook af of partijen toen ook onder ogen hebben gezien dat er onder hun clientèle gemengde bedrijven zouden ontstaan die zowel diensten in het kader van grondverzet als landbouwdiensten leveren en of hun activiteiten wellicht overlappend zouden kunnen zijn/ worden.
12. Het hof heeft behoefte aan inlichtingen met betrekking tot voormelde vragen. Met name gaat het er daarbij om welke verklaringen en gedragingen partijen over en weer aan elkaar hebben geuit danwel vertoond en wat zij daaruit redelijkerwijs hebben kunnen opmaken.
Om de gewenste inlichtingen te verkrijgen zal het hof een comparitie van partijen gelasten. De comparitie van partijen zal ook worden gebruikt om een schikking te beproeven.
- beveelt partijen, in persoon of als het om een rechtspersoon gaat, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. H.A. Groen in een der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op 30 juni 2010 om 10.30 uur;
- bepaalt dat, indien een der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden juli tot en met september van 2010 (alternatief: voor de komende drie maanden), opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
- partijen hebben ter fine van verkrijging van arrest beide hun originele procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, overgelegd. De griffie handel van dit hof (postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-236) zal de dossiers onder zich houden ten behoeve van de comparitie van partijen, een kopie dossier behoeft niet te worden overgelegd;
- bepaalt dat partijen de in dit arrest eventueel met name genoemde overige stukken binnen veertien dagen na heden in kopie zullen zenden naar de griffie handel van dit hof en naar de wederpartij;
- bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze uiterlijk twee weken vóór de comparitie in kopie aan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, E.J. van Sandick en H.A. Groen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2010 in aanwezigheid van de griffier.