ECLI:NL:GHSGR:2010:BM6014

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.053.890-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens appelverbod in advocatendeclaratie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een advocaat, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, die zich onbevoegd had verklaard in een geschil over een advocatendeclaratie. De vordering van de appellant bedroeg € 1.051,75, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, en was daarmee onder de appelgrens van artikel 332, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelde dat de kantonrechter zich terecht onbevoegd had verklaard, en dat de doorbrekingsjurisprudentie niet van toepassing was op het algemeen geldende appelverbod van artikel 332, lid 1 Rv.

De appellant voerde aan dat hij ontvankelijk zou moeten zijn in zijn hoger beroep omdat de kantonrechter geen inhoudelijk oordeel had gegeven, maar zich enkel onbevoegd had verklaard. Hij stelde ook dat de kantonrechter ten onrechte de artikelen 32 en 35 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken had toegepast. Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat een specifiek wettelijk appelverbod kan worden doorbroken, maar dat dit niet geldt voor het algemeen geldende appelverbod.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat de uitsluiting van hoger beroep niet voortkwam uit een onterechte toepassing van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, maar uit het feit dat de vordering onder de appelgrens viel. Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelde hem in de kosten van het beroep, die op nihil werden begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van de appelgrenzen en de voorwaarden waaronder hoger beroep mogelijk is in civiele zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.053.890/01
Rolnummer rechtbank : 788867/08-22575
arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 27 april 2010
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P. de Witte te Den Haag,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding
Bij exploot van 4 augustus 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton - locatie ´s-Gravenhage, tussen partijen gewezen vonnis van 6 mei 2009. [appellant] heeft bij memorie van grieven drie grieven tegen het vonnis aangevoerd. [geïntimeerde] is niet verschenen. [appellant] heeft arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Bij inleidende dagvaarding van 12 september 2008 heeft [appellant] betaling gevorderd van de werkzaamheden die hij als advocaat voor [geïntimeerde] heeft verricht. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard. Daartoe heeft hij overwogen dat hij zich, gelet op het bepaalde in de artikelen 32 en 35 Wet tarieven in burgerlijke zaken, onbevoegd dient te verklaren van het geschil kennis te nemen. Het verweer van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter als volgt weergegeven: “Gedaagde heeft het gevorderde bestreden en aangevoerd dat eiser zijn zaken slecht heeft behandeld; gedaagde wenste beëindiging van de huurovereenkomst en geen betalingsregeling met de huurder”.
Ontvankelijkheid van [appellant] in zijn hoger beroep
2. De ingestelde vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen
bedroeg € 1.051,75, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2006 over € 882,25.
De vordering beliep derhalve niet meer dan € 1.750,--, zodat hoger beroep op grond van artikel 332, lid 1, Rv is uitgesloten.
3. [appellant] stelt dat hij niettemin ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat
1. de kantonrechter geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven, doch zich slechts onbevoegd heeft verklaard;
2. de kantonrechter ten onrechte de artikelen 32 en 35 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken heeft toegepast.
Hiermee beroept [appellant] zich op de jurisprudentie waarin de Hoge Raad heeft aangenomen dat een specifiek wettelijk appelverbod kan worden doorbroken indien de rechter de desbetreffende regeling ten onrechte heeft toegepast, dan wel heeft toegepast met verzuim van essentiële vormen, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
4. Deze doorbrekingsjurisprudentie geldt voor specifieke wettelijke appelverboden en niet voor het algemeen geldende appelverbod van artikel 332, lid 1 Rv. Daarbij gaat het erom dat geen hoger beroep hoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die zijn gemoeid met de behandeling van de zaak in hoger beroep. Vergelijk HR 16 maart 2007, NJ 2007, 637. Dit geldt ook als de kantonrechter in een onder de appelgrens vallende zaak slechts over een processuele voorvraag heeft geoordeeld (HR 19 december 1986, NJ 1987, 1000).
In dit geval is de uitsluiting van hoger beroep ook geen gevolg van de (onterechte) toepassing van de artikelen 32 e.v. Wet tarieven in burgerlijke zaken. Het appelverbod vloeit immers voort uit artikel 332, lid 1 Rv en niet uit de (onterechte) toepassing van de artikelen 32 ev. Wet tarieven in burgerlijke zaken.
Zoals de Hoge Raad in het arrest van 16 maart 2007 heeft overwogen is voormelde uitsluiting van doorbreking van de appelgrens (het appelverbod) van artikel 332, lid 1, Rv slechts aanvaardbaar indien in het cassatieberoep op de voet van artikel 80, lid 1, RO ruimte wordt geboden voor klachten over schending van fundamentele rechtsbeginselen.
De Hoge Raad heeft in een zaak met betrekking tot een advocatendeclaratie, waarin - zoals in dit geval - de kantonrechter zich onbevoegd had verklaard omdat hij ten onrechte aannam dat op grond van de Wet tarieven in burgerlijke zaken de raad van toezicht ten dien aanzien bij uitsluiting bevoegd was, aangenomen dat in cassatie ook kan worden geklaagd over een onbevoegdverklaring door de kantonrechter (HR 18 juni 1993, NJ 1994, 4).
5. Het bovenstaande brengt mee dat [appellant] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het beroep, welke zullen worden begroot op nihil.
Beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, T.H. Tanja-van den Broek en M.Y Bonneur; het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2010 in aanwezigheid van de griffier.