ECLI:NL:GHSGR:2010:BM6014
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens appelverbod in advocatendeclaratie
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een advocaat, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, die zich onbevoegd had verklaard in een geschil over een advocatendeclaratie. De vordering van de appellant bedroeg € 1.051,75, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, en was daarmee onder de appelgrens van artikel 332, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelde dat de kantonrechter zich terecht onbevoegd had verklaard, en dat de doorbrekingsjurisprudentie niet van toepassing was op het algemeen geldende appelverbod van artikel 332, lid 1 Rv.
De appellant voerde aan dat hij ontvankelijk zou moeten zijn in zijn hoger beroep omdat de kantonrechter geen inhoudelijk oordeel had gegeven, maar zich enkel onbevoegd had verklaard. Hij stelde ook dat de kantonrechter ten onrechte de artikelen 32 en 35 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken had toegepast. Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat een specifiek wettelijk appelverbod kan worden doorbroken, maar dat dit niet geldt voor het algemeen geldende appelverbod.
Uiteindelijk concludeerde het hof dat de uitsluiting van hoger beroep niet voortkwam uit een onterechte toepassing van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, maar uit het feit dat de vordering onder de appelgrens viel. Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelde hem in de kosten van het beroep, die op nihil werden begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van de appelgrenzen en de voorwaarden waaronder hoger beroep mogelijk is in civiele zaken.