ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5566

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-09/00431
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van het bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ongegrond heeft verklaard. De aanslag is opgelegd voor het jaar 2005, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 20.674. Belanghebbende had in zijn aangifte abusievelijk zijn inkomsten uit vroegere arbeid (WAO-uitkering) niet vermeld, wat leidde tot een onjuiste voorlopige aanslag en een teruggaaf van € 5.883. De Inspecteur heeft de definitieve aanslag vastgesteld op basis van de juiste gegevens, wat resulteerde in een te betalen bedrag van € 5.957.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2010 heeft belanghebbende betoogd dat de Belastingdienst verzuimd heeft om zijn aangifte goed te controleren, waardoor hij onterecht een teruggaaf heeft ontvangen. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanslag correct is opgelegd. De inspecteur is niet verplicht om bij iedere aangifte de gegevens te controleren, maar moet dit wel doen als er aanleiding toe is. In dit geval was er geen reden om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen, aangezien belanghebbende zelf zijn inkomsten niet correct had opgegeven.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig zijn om een partij in de kosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 april 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-09/00431
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 26 april 2010
in het geding tussen:
[Belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest (kantoor Terneuzen), hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank
's-Gravenhage van 28 mei 2009, nummer AWB 08/1192 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.674, met verrekening van € 6.955 aan voorheffingen en met inachtneming van een gecombineerde heffingskorting van € 1.894.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 maart 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft met dagtekening 15 januari 2005 een voorlopige teruggaaf ontvangen van € 1.072 in verband met aftrek van hypotheekrente. Hij heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 abusievelijk niet zijn inkomsten uit vroegere arbeid (WAO-uitkering) ten bedrage van € 24.191 vermeld. In de aangifte heeft hij wel de op de WAO-uitkering ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen ten bedrage van € 6.955 en een aftrek ter zake van buitengewone uitgaven van € 1.266 vermeld. Als gevolg daarvan is belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning bij de aan hem geautomatiseerd opgelegde voorlopige aanslag van 4 mei 2006 vastgesteld op € 2.251 negatief, conform de aangifte. De voorlopige aanslag resulteerde in een teruggaaf van € 5.883. De teruggaaf is gestort op een bankrekening van belanghebbende. Bij de vaststelling van de onderwerpelijke (definitieve) aanslag heeft de Inspecteur de WAO-uitkering in aanmerking genomen en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 20.674 (€ 24.191 -/- € 2.251 -/- € 1.266). De aanslag resulteerde in een te betalen bedrag van € 5.957 (€ 5.502 aan belasting/premie en € 455 aan heffingsrente).
3.2. De aan belanghebbende verleende teruggaaf over het jaar 2003 bedroeg € 747 en over het jaar 2004 € 431.
3.3. Op de voorlopige aanslag van 4 mei 2006 is de volgende tekst vermeld:
"Deze aanslag is uitsluitend gebaseerd op de gegevens uit uw aangifte 2005. De Belastingdienst gaat uw gegevens nog controleren. De definitieve aanslag kan afwijken van deze voorlopige aanslag; wellicht moet u het te ontvangen bedrag geheel of gedeeltelijk terugbetalen."
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
"3.3. Met betrekking tot het eerste geschilpunt stelt [belanghebbende] dat het aan [de Inspecteur] te wijten is dat de onjuiste aangifte in eerste instantie door [de Inspecteur] is gevolgd en dat de voorlopige aanslag bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de aangifte juist was. Volgens [belanghebbende] was de onjuistheid in zijn aangifte zodanig dat deze [de Inspecteur] ook bij oppervlakkige beoordeling niet had mogen ontgaan. Dat dit wel is gebeurd, komt volgens [belanghebbende] door de vergaande mate van automatisering bij [de Inspecteur]. [Belanghebbende] meent dat [de Inspecteur] daarmee niet meer bevoegd is één en ander bij het opleggen van de definitieve aanslag te herstellen. Dit betoog van [belanghebbende] faalt. Een voorlopige aanslag schept slechts de grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en deze pleegt - in overeenstemming met de desbetreffende wettelijke voorschriften - te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door [de Inspecteur] gecontroleerde gegevens. Slechts indien door het volgen van de aangifte bij het opleggen van de voorlopige aanslag bij [belanghebbende] het vertrouwen is gewekt dat [de Inspecteur] hier niet meer op zal terugkomen, zou er reden kunnen zijn (de correctie bij) de definitieve aanslag achterwege te laten. Op het aanslagbiljet van de voorlopige aanslag staat voor zover hier van belang het volgende vermeld: "Deze aanslag is uitsluitend gebaseerd op de gegevens uit uw aangifte 2005. De Belastingdienst gaat uw gegevens nog controleren. De definitieve aanslag kan afwijken van deze voorlopige aanslag; wellicht moet u het te ontvangen bedrag geheel of gedeeltelijk terugbetalen." Volgens vaste jurisprudentie brengen zowel de aard als de wijze van totstandkoming van een voorlopige aanslag in het algemeen mee dat de inspecteur door het opleggen van een dergelijke aanslag bij een belastingplichtige geen verwachtingen kan wekken waarop deze zich in redelijkheid tegenover de Belastingdienst kan beroepen. Dit is slechts anders indien er sprake is van bijkomende omstandigheden die bij de belastingplichtige in redelijkheid de indruk hebben kunnen wekken dat de inspecteur door het opleggen van die voorlopige aanslag uitdrukkelijk een bepaald standpunt heeft ingenomen. Dergelijke bijkomende omstandigheden zijn in het onderhavige geval gesteld noch gebleken. Integendeel, op het aanslagbiljet is immers nadrukkelijk vermeld dat de gegevens van de aangifte nog niet zijn gecontroleerd. Er is dus geen sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel als gevolg waarvan de aanslag zou moeten worden vernietigd."
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
5.2. Belanghebbende stelt dat hij niets behoeft terug te betalen. De Belastingdienst heeft verzuimd een goede controle uit te voeren waardoor bij de voorlopige aanslag van 4 mei 2006 een teruggaaf is verleend. De Belastingdienst beschikte over alle gegevens van belanghebbende en had diens aangifte moeten controleren. Door de vergaande automatisering en het niet voldoende controleren of kunnen controleren van aangiftebiljetten bij binnenkomst bij de Belastingdienst, vinden betalingen plaats die bij een goed functionerend computersysteem niet zouden hebben plaatsgevonden.
5.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
5.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen wordt verder verwezen naar de stukken van het geding.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Daartoe overweegt het Hof ter aanvulling het volgende. Bij de Belastingdienst wordt jaarlijks een zeer groot aantal aangiften ingediend. De Belastingdienst heeft gekozen voor een werkwijze waardoor belastingplichtigen snel na indiening van hun aangifte bericht krijgen. Aan de hand van de door belastingplichtigen zelf bij de aangifte verstrekte informatie worden langs geautomatiseerde weg voorlopige aanslagen opgelegd. Het proces van het opleggen van voorlopige aanslagen/verlenen van voorlopige teruggaven heeft een massaal karakter. De inspecteur mag bij het vaststellen van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij de aangifte heeft verstrekt. Tot een onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. De inspecteur is dus niet gehouden bij iedere aangifte te na te gaan of de ingevulde gegevens overeenstemmen met de bij de Belastingdienst bekend zijnde gegevens en of de indiener van de aangifte mogelijk fouten heeft gemaakt in de aangifte. Wel is hij tot onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven behoort te twijfelen. In casu is daarvan naar 's Hofs oordeel geen sprake. Belanghebbende heeft verzuimd zijn inkomsten uit vroegere arbeid te vermelden. Hij heeft uit het verlenen van de voorlopige teruggaaf niet kunnen afleiden dat hij recht heeft op een teruggaaf van bijna € 6.000. Op de voorlopige aanslag van 4 mei 2006 is expliciet vermeld dat deze uitsluitend is gebaseerd op de gegevens uit de aangifte over 2005 en dat de Belastingdienst deze gegevens nog gaat controleren. De definitieve aanslag kan dus afwijken van de voorlopige aanslag en mogelijk moet het ontvangen bedrag worden terugbetaald, aldus de toelichting bij de voorlopige aanslag. De aanslag is derhalve terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
6.2. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 26 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.