ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5210

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.025.444-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. Kamminga
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verklaring voor recht van onttrekking aan het gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft de vader hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn verzoek om een verklaring voor recht dat de moeder de minderjarige aan zijn gezag heeft onttrokken, werd afgewezen. De vader verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een voorlopige omgangsregeling vast te stellen. De moeder, die de minderjarige bij zich heeft, heeft het beroep van de vader bestreden en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van zijn appel.

De vader stelde dat de moeder de minderjarige enkele maanden op een geheim adres had gehouden, waardoor hij geen contact met haar had kunnen hebben. Het hof oordeelde echter dat de vader onvoldoende duidelijkheid had gegeven over het doel van zijn verzoek om verklaring voor recht. Het hof concludeerde dat de onttrekking aan het gezag een strafrechtelijke kwestie is, die niet door de civiele rechter kan worden beoordeeld.

Wat betreft de omgangsregeling oordeelde het hof dat de voorlopige regeling, vastgesteld door de rechtbank, gehandhaafd moest blijven. Het hof zag geen noodzaak om deze te wijzigen, vooral omdat er binnenkort een zitting bij de rechtbank zou plaatsvinden over een definitieve omgangsregeling. Het hof benadrukte het belang van de resultaten van de hulpverlening aan de minderjarige en haar ouders voordat er een definitieve beslissing zou worden genomen.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof de bestreden beschikking voor zover deze aan zijn oordeel was onderworpen en wees het overige verzoek van de vader af. De uitspraak werd gedaan door de rechters A. van den Wildenberg, M. Kamminga en F. Fockema Andreae-Hartsuiker, met mr. Van der Kamp als griffier, op 21 april 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 april 2010
Zaaknummer : 200.025.444/01
Rekestnr. rechtbank : 06-6774
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M. Wigman te ‘s-Gravenhage,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. Jakobs te Emmen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 12 februari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 12 november 2008.
De moeder heeft op 28 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 28 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Bij brief van 16 juli 2009 heeft de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) het hof een rapport van 4 mei 2009 doen toekomen.
Op 31 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, en namens de raad: de heer V. van den Berg. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover thans van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader voorlopig gerechtigd is tot omgang met de hierna te noemen minderjarige eenmaal per maand een dag in het weekend, welke omgang plaats zal hebben in [woonplaats]. Voorts is bij die beschikking het verzoek van de vader voor recht te verklaren dat de moeder de minderjarige aan het gezag van de vader heeft onttrokken, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Thans is in geschil de omgang tussen de vader en de minderjarige [X] (hierna: de minderjarige), geboren [in 1998] te [woonplaats], alsmede het verzoek van de vader voor recht te verklaren dat de moeder de minderjarige aan het gezag van de vader heeft onttrokken. De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. Partijen oefenen het ouderlijk gezag over de minderjarige gezamenlijk uit.
2. De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissingen omtrent de onttrekking aan het gezag en de vastgestelde voorlopige omgangsregeling en, opnieuw beschikkende:
- voor recht te verklaren dat er sprake is geweest van onttrekking aan het gezag;
- een voorlopige omgangsregeling vast te stellen zoals door de vader is verzocht.
3. De moeder bestrijdt het beroep van de vader en verzoekt het hof het appelrekest van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit te ontzeggen.
Verklaring voor recht
4. In de eerste grief stelt de vader zich op het standpunt dat de moeder de minderjarige aan zijn gezag heeft onttrokken. Hij voert daartoe aan dat voor onttrekking aan het gezag niet vereist is dat aan het volledige gezag wordt onttrokken, maar dat voldoende is dat het gezag aan één van de ouders wordt onttrokken. Nu vaststaat dat de moeder enkele maanden met de minderjarige op een voor hem geheim adres heeft verbleven en dat hij in die periode geen enkel contact met de minderjarige heeft gehad, is volgens de vader sprake van een onttrekking aan het gezag.
5. Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende duidelijk heeft gemaakt met welk doel de verklaring voor recht wordt verzocht, met als gevolg dat het hof van oordeel is dat hij geen belang heeft bij een verklaring voor recht dat de moeder in 2006 de minderjarige voor een bepaalde periode heeft onttrokken aan het gezag van de vader. Bovendien betreft de onttrekking van een minderjarige aan het gezag over hem een strafrechtelijke kwestie, geregeld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht, en is het niet aan de civiele rechter om daar een oordeel over te vormen.
Omgang
6. In de tweede grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte een voorlopige omgangsregeling heeft vastgesteld waarbij de vader eenmaal per maand een dag in het weekend van 10.00 uur tot 18.00 uur te [woonplaats] met de minderjarige mag doorbrengen. De vader verzoekt het hof dan ook een voorlopige omgangsregeling vast te stellen zoals door hem in eerste aanleg is verzocht.
7. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde voorlopige omgangsregeling gehandhaafd dient te worden. Het hof ziet thans geen noodzaak deze omgangsregeling te wijzigen, mede gelet op het de omstandigheid dat het verzoek om een (definitieve) omgangsregeling vast te stellen binnenkort weer bij de rechtbank ter zitting wordt behandeld. Het hof overweegt daarbij ten overvloede nog dat het hof het raadzaam acht indien de raad, voordat de raad de kinderrechter een advies uitbrengt met betrekking tot een definitieve omgangsregeling, zich door de GGZ laat informeren over de stand van zaken. De ouders hebben immers afzonderlijk van elkaar elke maand een gesprek bij de GGZ, de zogenoemde oudergesprekken, en de minderjarige heeft een keer in de twee weken een gesprek bij de GGZ. Daarbij komt nog dat de raad in zijn rapport van 4 mei 2009 heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om de resultaten van de beschreven hulp aan de minderjarige en haar ouders af te wachten alvorens een advies uit te brengen met betrekking tot een definitieve omgangsregeling.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Kamminga en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2010.