GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 april 2010
Zaaknummer : 200.028.495/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-1491
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.M.H. Alkemade te ‘s-Gravenhage,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K.E.H. Rueb-Braakman te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 16 maart 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 december 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 11 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 20 maart 2009, 6 april 2009, 7 april 2009,
5 maart 2010 en 8 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 4 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 3.070,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De behandeling met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is tot 1 juni 2009 pro forma aangehouden opdat partijen stukken in het geding kunnen brengen en overleg met elkaar kunnen voeren en er is bepaald dat partijen uiterlijk vier weken voor de genoemde pro forma datum aan elkaar en aan de rechtbank de volgende stukken dienen te overleggen: een overzicht van eventueel te verrekenen voorwaarden en een voorstel tot afwikkeling.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 17 april 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw (hierna: partneralimentatie) en de afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover in deze beschikking is bepaald dat:
- de man ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw een bedrag dient te betalen van € 3.070,- per maand, en
- voor zover beoogd is het primaire verzoek van de man te bepalen dat partijen na de ontbinding van het huwelijk financieel met elkaar dienen af te rekenen als waren zij in algehele gemeenschap met elkaar gehuwd met uitzondering van de door ieder van partijen staande huwelijk ontvangen nalatenschappen af te wijzen en opnieuw beschikkende het primaire verzoek van de man alsnog toe te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man in zijn verzoekschrift in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen.
4. De eerste, tweede en derde grief van de man richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat een partneralimentatie van € 3.070,- bruto per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5. De man betwist dat de vrouw een behoefte heeft van € 3.915,36 netto per maand. Voorts meent de man dat de door de vrouw verzochte partneralimentatie van € 3.500,- bruto per maand buitensporig is.
6. Het hof overweegt omtrent de behoefte van de vrouw als volgt. Voor de berekening van de behoefte dient in beginsel uitgegaan te worden van het inkomen van partijen in de laatste jaren van hun huwelijk, het uitgavenpatroon van partijen in de laatste jaren van het huwelijk en dient voorts zo veel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij de concrete gegevens betreffende de werkelijke of de met een voldoende mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud.
7. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof niet, dan wel onvoldoende, gesteld omtrent de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk. Het hof beschikt niet over inkomensgegevens van de laatste jaren van het huwelijk en heeft geen inzicht in het bestedingspatroon van partijen gedurende het huwelijk. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar behoefte in eerste aanleg een behoeftelijstje overgelegd, waaruit een netto behoefte volgt van € 3.915,36 per maand. De rechtbank heeft dit in de bestreden beschikking als uitgangspunt genomen. Bij brief van 4 maart 2010 heeft de vrouw een aantal correcties gemaakt op dit behoeftelijstje en vermeld dat een aantal kosten abusievelijk niet is opgenomen. Voorts heeft de vrouw bij die brief de in het behoeftelijstje opgenomen post van € 600,- nader gespecificeerd. Het behoeftelijstje is ter terechtzitting in hoger beroep besproken en een aantal in het behoeftelijstje opgenomen posten zijn door de man voldoende concreet betwist. Het hof zal dan ook de door de vrouw gestelde netto behoefte en het in hoger beroep gecorrigeerde en nader gespecificeerde behoeftelijstje beoordelen.
8. Het hof is van oordeel dat de totale woonlasten van de vrouw op een lager bedrag dienen te worden vastgesteld dan door de vrouw in haar behoeftelijstje vermeld en overweegt daartoe als volgt. Gelet op de hypothecaire schuld van de vrouw en het vermogen waarover zij beschikt, had en heeft zij de mogelijkheid om haar hypothecaire schuld nagenoeg geheel af te lossen. Dat de vrouw dit niet heeft gedaan, betreft een keuze die voor haar rekening en risico komt. Het hof acht het echter wel redelijk en billijk dat de vrouw enige contanten tot haar beschikking behoudt en mitsdien zullen de woonlasten op in totaal € 350,- per maand worden begroot.
9. Het hof acht de door de vrouw in haar behoeftelijstje opgenomen overige posten alleszins redelijk. Het hof zal daarmee dan ook rekening houden, behalve voor zover het de in het behoeftelijstje opgenomen verzamelpost van € 600,- betreft, welke door de vrouw in haar brief van 4 maart 2010 nader is gespecificeerd. Het hof is van oordeel dat de volgende in die verzamelpost opgenomen lasten niet in het behoeftelijstje dienen te worden meegenomen: Hoogheemraadschap en onderhoud huis, nu dit woonlasten betreffen en vallen onder de hiervoor vermelde € 350,-, alsmede de IB heffing. Gelet hierop blijft er een verzamelpost van € 232,33 per maand over. Voorts stelt en benoemt de vrouw in haar brief van 4 maart 2010 een aantal posten welke volgens haar abusievelijk niet zijn opgenomen in het door haar overgelegde behoeftelijstje. Deze door de vrouw gestelde posten zal het hof bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw niet meenemen, nu zij onvoldoende zijn onderbouwd.
10. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij haar huidige werkzaamheden niet kan uitbreiden, aangezien zij nog deels arbeidsongeschikt is. Het inkomen van de vrouw uit werkzaamheden bedraagt, gelet op een door haar overgelegde salarisspecificatie over de maand januari 2010, € 1.281,- bruto per maand. Daarnaast bedraagt het fiscaal loon betreffende de door de vrouw ontvangen WAO/WIA over het jaar 2009 € 10.455,-.
11. Op basis van het voormelde stelt het hof de totale netto en bruto behoefte van de vrouw vast op respectievelijk € 2.616,98 en € 4.292,- per maand, zodat, met inachtneming van de eigen bruto verdiencapaciteit van de vrouw sprake is van een aanvullende behoefte aan bruto partneralimentatie van € 2.142,- in de maand.
Aangepast behoeftelijstje vrouw
Totale woonlasten € 350,-
Verzekering Fortis € 16,33
Ziektekosten € 141,78
Nuon € 209,92
Unet (internet) € 42,-
KPN Digitenne € 6,95
KPN Telefoon € 20,-
Vakantie R € 236,-
Eetgeld R € 400,-
Kapper R € 70,-
Krant € 18,67
Benzine € 110,-
Kleding R € 180,-
Afschrijving auto € 350,-
Huidmedicijnen € 88,-
Tennis R € 40,-
Pers. verzorging € 30,-
Cadeaus € 25,-
Bril € 50,-
Diversen € 232,33 +
Netto behoefte € 2.616,98
12. De man stelt zich op het standpunt dat hij geen draagkracht heeft een partneralimentatie van
€ 3.070,- bruto per maand te betalen. De man voert daartoe aan dat hij zichzelf geen hoger salaris kan toekennen dan € 4.000,- met daarbij een onkostenvergoeding, nu hij reserves in de B.V. dient op te bouwen voor het geval zijn werkzaamheden voor Michael Page eindigen. Voorts dient volgens de man bij het bepalen van zijn draagkracht de geldlening van € 4.200,-, die hij bij zijn moeder heeft, te worden betrokken.
Inkomen
13. Het hof overweegt met betrekking tot het inkomen van de man als volgt. Het hof is allereerst van oordeel dat de man conform de wet voldoende financiële gegevens in het geding heeft gebracht. Voorts is het hof van oordeel dat de keuze van de man een B.V. op te richten in plaats van bijvoorbeeld een eenmanszaak te starten, gerespecteerd dient te worden.
Uit de balans van [de B.V.] volgt voor winsttoewijzing een negatieve algemene reserve van € 2.462,40. Na winsttoewijzing volgt een positieve algemene reserve, welke dermate marginaal is dat vastgesteld kan worden dat de man geen extra inkomen uit de B.V. kan onttrekken. Het hof acht het, gelet op de door de man overgelegde jaaropgaaf 2008 en 2009, aannemelijk dat het salaris dat in 2008 niet aan de man is uitgekeerd, geleidelijk in de vorm van een nabetaling in 2009 is uitgekeerd. Gelet hierop zal het hof uitgaan van het door de man opgevoerde inkomen van € 4.000,- nu het hof het aannemelijk acht dat de man in zijn B.V. een reserve moet opbouwen voor de periode dat hij geen opdrachten meer krijgt en derhalve geen inkomen meer heeft.
Geldlening moeder
14. De man heeft ter terechtzitting gesteld dat hij de schuld aan de heer [X] in 2009 heeft afgelost, zodat het hof daarmee met ingang van 1 januari 2010 geen rekening meer zal houden. Het hof zal, evenals de rechtbank, geen rekening houden met de door de man opgevoerde schuld bij zijn moeder. De man is deze schuld aangegaan, zo stelt hij, op het moment dat hij onvoldoende inkomen had. Bij de vaststelling van de draagkracht van de man is in het kader van de voorlopige voorzieningen rekening gehouden met zijn lasten. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aangetoond dat de noodzaak is geweest tot het aangaan van de lening bij zijn moeder. Bovendien is de schuld aan zijn moeder (bijna) afgelost, nu de man voor zijn moeder, zo heeft hij ter terechtzitting gesteld, een traplift gaat kopen en deze voor haar in de woning gaat plaatsen.
Woonlasten
15. Het hof is van oordeel dat de door de man opgevoerde woonlasten, gelet op het hierboven in aanmerking genomen inkomen, niet redelijk is. Het hof zal dan ook een korting wegens onredelijke woonlast toepassen, welke in onderhavige zaak neerkomt op € 332,- per maand.
Bijstandsnorm
16. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder en een draagkrachtpercentage van 52,5.
17. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de man opnieuw berekend. Uit deze berekening volgt dat de man voor de periode 17 april 2009 tot en met 31 december 2009 een draagkracht heeft, na brutering, van € 386,- per maand, en met ingang van 1 januari 2010 een draagkracht heeft, na brutering, van € 577,- per maand, welke in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Gelet hierop voldoet het door de rechtbank bij de bestreden beschikking vastgestelde bedrag aan partneralimentatie niet aan de wettelijke maatstaven. De bestreden beschikking zal dan ook in zoverre worden vernietigd.
18. Voor zover de vrouw meer partneralimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof, gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij het teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
19. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat partijen na de ontbinding van het huwelijk financieel met elkaar dienen af te rekenen als ware zij in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Volgens de man was daarvan, ondanks de huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting, wel degelijk sprake van nu de hypotheeklasten van de woning voor een groot gedeelte door hem zijn gedragen en het verlies door de vrouw als eigenares van de verkoop van de eerste woning geleden door partijen gezamenlijk uit het arbeidsinkomen is afgelost.
20. Het hof overweegt met betrekking tot deze laatste grief van de man als volgt. Het hof is van oordeel dat er op basis van de redelijkheid en billijkheid voor de man jegens de vrouw geen recht op een deel van het vermogen van de vrouw ontstaat. Het hof acht het aannemelijk dat partijen, gelet op hun huwelijkse voorwaarden, hebben gekozen voor een volstrekte scheiding van vermogens en dat het zeker niet de bedoeling van partijen is geweest om uit te gaan van de wettelijke gemeenschap van goederen. Slechts indien het naar maatschappelijke normen onaanvaardbaar zou zijn dat de vrouw nakoming vordert van de tussen partijen bestaande huwelijkse voorwaarden, kan dat een mogelijke aanspraak doen ontstaan van de man de jegens de vrouw. De feiten en omstandigheden die door de man zijn gesteld rechtvaardigen niet een dergelijke aanspraak jegens de vrouw.
21. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man voor de periode 17 april 2009 tot en met 31 december 2009 op € 386,- per maand en met ingang van 1 januari 2010 op € 577,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw de eventueel door de man aan haar te veel betaalde uitkering tot levensonderhoud niet aan hem hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Labohm en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2010.