Rolnummer: 22-004807-09
Parketnummer: 10-650031-09
Datum uitspraak: 1 april 2010
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 februari 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk geld tot een bedrag van ongeveer EUR 625.000,--, althans een (grote) hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de [bedrijfsnaam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van zijn/haar persoonlijke dienstbetrekking van/als [functie] bij de [bedrijfsnaam], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van - kort gezegd - reclasseringstoezicht zoals nader in het vonnis omschreven, met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij als eveneens nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het strafdossier - staat naar het oordeel van het hof het volgende vast.
De verdachte werkte op 14 februari 2009 als [functie] bij het postkantoor, dat onderdeel is van de [bedrijfsnaam], aan de [adres] te Rotterdam. Zij heeft uit de waardekamer wederrechtelijk een grote hoeveelheid geld meegenomen, waaronder ook buitenlandse valuta.1 Er bleek een bedrag van minimaal € 400.000 te zijn verduisterd, waarbij het buitenlandse geld nog niet was inbegrepen. Dit was geld dat eigendom was, in elk geval ter beschikking stond van de [bedrijfsnaam].2
Het hof acht, op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de bovenvermelde gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 14 februari 2009 te Rotterdam opzettelijk een grote hoeveelheid geld die toebehoorde aan de [bedrijfsnaam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte , en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als [functie] bij de [bedrijfsnaam] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringsbegeleiding.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte werkte als [functie] bij het postkantoor, een filiaal van de [bedrijfsnaam]. Zij heeft een groot geldbedrag van enkele tonnen in euro, dat zij in haar hoedanigheid als [functie] onder zich had, weggenomen en zich aldus schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Blijkens haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 maart 2010 heeft zij van dat geld vervolgens drie maanden een uiterst luxe leven geleid in Turkije samen met haar toenmalige vriend. Nagenoeg het gehele verduisterde bedrag is daaraan uitgegeven.
De verdachte heeft om zichzelf te verrijken op grove wijze inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat door haar voormalige werkgever in haar gesteld was en heeft deze door haar handelen grote financiële schade toegebracht. Een dergelijke handelwijze rechtvaardigt in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft echter ook acht geslagen op het feit dat er sprake is geweest van een eenmalige actie. Planmatig handelen, zoals betoogd is door de advocaat-generaal, is naar 's hofs oordeel onvoldoende komen vast te staan. Ook is de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking gekomen. Zij heeft, na een periode van voorlopige hechtenis, voorts inmiddels weer een nieuwe baan en een woning. Tot slot is de met deze zaak samenhangende ontnemingsprocedure tegen de verdachte thans nog aanhangig en zal de verdachte naar alle waarschijnlijkheid hetzij via die procedure hetzij via een civielrechtelijke vordering tot in lengte van dagen genoodzaakt zijn haar schuld aan haar voormalige werkgever af te betalen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat thans met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, met daaraan gekoppeld verplicht reclasseringscontact, in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur als een passende en geboden reactie moet worden volstaan.
Vordering tot schadevergoeding ING Bank/Postkantoren BV
In het onderhavige strafproces heeft ING Bank/Postkantoren BV zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 625.000,00. De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gesteld. De vordering van de benadeelde partij is derhalve in appel niet aan de orde.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 maart 2010 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geld ten bedrage van in totaal € 270,00 verbeurd verklaard zal worden.
Het hof overweegt dat het inbeslaggenomen geldbedrag in eerste aanleg niet aan de orde is geweest. Ook een beslaglijst ontbreekt in het dossier. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag in hoger beroep niet aan de orde is en dat hierover eventueel via een afzonderlijke procedure beslist dient te worden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een op 5 (vijf) maanden en 19 (negentien) dagen bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit nodig oordeelt, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij de Polikliniek voor Forensische Psychiatrie, het Dok, onderdeel van FPC de Kijvelanden, of een soortgelijke instelling.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 120 (honderdtwintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. S. van Dissel en mr. F.C.V. de Groot, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 april 2010.
Mr. F.C.V. de Groot is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 maart 2009 en het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 februari 2009, nr. 2009054875-1, p. 1 e.v. van het politiedossier.
2 Proces-verbaal van aangifte d.d. 16 februari 2009, nr. 2009054875-1, p. 2 en 4 van dit verhoor, tevens zijnde p. 2 en 4 van het politiedossier.