GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 april 2010
Zaaknummer : 200.048.010/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-2600
[appellant],
wonende te [geboorteplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.H. Beek te Capelle aan den IJssel,
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. M.T. Dijkstra te Vlaardingen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 26 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van een tussenbeschikking van 6 maart 2009 en de eindbeschikking van 27 juli 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 28 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 23 november 2009 en 12 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 5 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] heeft schriftelijk zijn mening ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking en de eindbeschikking. Bij de bestreden eindbeschikking van 27 juli 2009 is – voor zover hier van belang – het verzoek van de vader, tot nihilstelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarigen (hierna: de kinderalimentatie), afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige], geboren [in 1993] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige]), en [minderjarige], geboren [in 1998] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige]), gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2. De vader verzoekt om voornoemde beschikkingen te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- voor de periode 1 augustus 2005 tot en met 17 november 2005 de kinderalimentatie voor [minderjarige] te bepalen op nihil;
- voor de periode 1 januari tot en met 31 december 2006 de kinderalimentatie voor de minderjarigen te bepalen op een bedrag van € 46,50 per maand per kind;
- voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007 de kinderalimentatie voor de minderjarigen te bepalen op een bedrag van € 29,- per maand per kind;
- met ingang van 1 januari 2008 de kinderalimentatie (het hof begrijpt:) voor de minderjarigen te bepalen op nihil. De vader heeft zijn draagkracht en/of de behoefte van de minderjarigen in voorgaande periodes ter discussie gesteld.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking hierover in stand te houden en de vader te veroordelen tot vergoeding van de door de moeder gemaakte kosten inzake de procedure in hoger beroep.
Wijziging van omstandigheden
4. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
5. Voorts is het hof uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat Gert Jan sinds 10 maart 2006 uit huis is geplaatst, en [minderjarige] sinds 18 september 2006 uit huis is geplaatst.
6. Nu de vader in zijn beroepschrift de kinderalimentatie vanaf 1 augustus 2005 ter beoordeling aan het hof heeft voorgelegd en de moeder deze ingangsdatum niet heeft weersproken, zal het hof deze datum als uitgangspunt nemen voor zijn beoordeling.
Behoefte minderjarigen in de periode dat zij uit huis zijn geplaatst
7. De vader is van mening dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen hun behoefte heeft beïnvloed. Hij stelt dat de behoefte van de minderjarigen per jaar dient te worden vastgesteld aan de hand van: de ingangsdatum van de uithuisplaatsing, de hoogte van de ouderbijdrage Jeugdzorg, de hoogte van de kinderbijslag die is ontvangen, de door de moeder gemaakte kosten van de omgang en de hoogte van het inkomen van de stiefvader van de minderjarigen.
8. Het hof overweegt als volgt. Bij minderjarigen die uit huis geplaatst zijn, wordt de behoefte begrensd door de kosten die de verzorgende ouder daadwerkelijk maakt. Tot die kosten behoren ook de ouderbijdragen als bedoeld in artikel 72 van de Wet op de jeugdzorg. Op de kosten komt de kinderbijslag in mindering. Voor vaststelling van de omvang van de behoefte van de minderjarige kan in dit geval van de verzorgende ouder worden gevergd dat zij alle kosten aannemelijk maakt die uitgegeven worden voor de minderjarige. De moeder heeft gesteld dat de minderjarigen tijdens de uithuisplaatsing behoefte hadden aan de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie. Gezien de gemotiveerde betwisting door de vader van de behoefte van de minderjarigen, had het op de weg van de moeder gelegen om de kosten (de behoefte) van de minderjarigen aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door overlegging van rekeningen. Nu zij dit heeft nagelaten, zal het hof ervan uitgaan dat de minderjarigen ten tijde van de uithuisplaatsing geen behoefte hebben aan kinderalimentatie.
Voor zover de moeder het standpunt inneemt dat de ouderbijdragen die zij stelt nog aan het LBIO schuldig te zijn, deel uitmaakt van de behoefte van de minderjarigen, overweegt het hof alsvolgt. Als de moeder de ouderbijdrage tijdig aan het LBIO had betaald, had zij ook aanspraak op kinderbijslag kunnen maken. Tussen partijen staat vast dat de moeder de kinderbijslag die hoger was dan het bedrag van de ouderbijdrage, is misgelopen als gevolg van het niet betalen van de ouderbijdrage. Nu het niet betalen geheel aan de moeder te wijten is zal met de ouderbijdrage geen rekening gehouden voor de bepaling van de behoefte.
Nu de vader in zijn beroepschrift aanbiedt om in 2006 een kinderalimentatie te betalen van € 46,50 per maand per kind, en in 2007 van € 29,- per maand per kind, zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
9. Het hof zal hierna de behoefte en draagkracht in de periode vóór de uithuisplaatsing van de minderjarigen, per minderjarige, bespreken.
10. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank Rotterdam heeft in zijn beschikking van
4 januari 2002 de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2002 vastgesteld op (omgerekend) € 136,13 per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De vader verzoekt om met ingang van 1 augustus 2005 tot en met 17 november 2005 de kinderalimentatie voor [minderjarige] op nihil te stellen.
Nu gebleken is dat [minderjarige] in voornoemde periode bij de vader heeft gewoond, en de moeder dit niet heeft weersproken, zal het hof de kinderalimentatie voor [minderjarige] in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 17 november 2005 op nihil stellen.
11. De vader heeft voorts verzocht om de kinderalimentatie voor [minderjarige] in het jaar 2006 in verband met zijn lagere draagkracht te stellen op een bedrag van € 46,50 per maand. De vader heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de behoefte van [minderjarige] in de periode dat hij bij de moeder woonde, vanaf 18 november 2005 tot 10 maart 2006, kan worden gesteld op het bedrag van € 136,13 per maand.
12. Het hof overweegt als volgt. Door de vader is niet gesteld, noch is gebleken dat hij in de periode van 18 november 2005 tot 1 januari 2006 geen draagkracht had om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie voor [minderjarige] te voldoen, zodat het hof het verzoek van de vader in zoverre zal afwijzen, en de kinderalimentatie voor [minderjarige] in deze periode zal vaststellen op € 136,13 per maand.
13. Voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2006 tot en met de datum van de uithuisplaatsing van [minderjarige], overweegt het hof dat uit de door de vader overgelegde draagkrachtberekening over 2006 (productie 2 bij het beroepschrift), die niet door de moeder is bestreden, blijkt dat de vader een draagkracht heeft van € 93,- per maand voor twee minderjarigen en aldus € 46,50 per maand voor [minderjarige]. Het hof zal dan ook van dit bedrag uitgaan en de kinderalimentatie voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 9 maart 2006 vaststellen op voornoemd bedrag.
14. Gelet op het vorenoverwogene, met name rechtsoverweging 8, zal het hof de tussenbeschikking en de bestreden beschikking vernietigen en voor [minderjarige] de kinderalimentatie als volgt vaststellen:
- in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 17 november 2005 op nihil;
- in de periode van 18 november 2005 tot 1 januari 2006 op 136,13 per maand;
- vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 op € 46,50 per maand;
- vanaf 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 op € 29,- per maand;
- vanaf 1 januari 2008 op nihil.
15. De vader heeft in zijn beroepschrift met betrekking tot [minderjarige] niet verzocht om in de periode van 1 augustus 2005 tot 1 januari 2006 de kinderalimentatie voor [minderjarige] te bepalen op nihil, zodat het hof de bestreden beschikking voor wat betreft [minderjarige] over de periode tot 1 januari 2006 zal bekrachtigen.
16. Voorts heeft de vader verzocht om de kinderalimentatie voor [minderjarige] in het jaar 2006 in verband met zijn lagere draagkracht te stellen op een bedrag van € 46,50 per maand. De vader heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de behoefte van [minderjarige] in de periode dat hij bij de moeder woonde, tot 18 september 2006, kan worden gesteld op het bedrag van € 136,13 per maand.
17. Voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2006 tot en met de datum van de uithuisplaatsing van [minderjarige], overweegt het hof dat uit de door de vader overgelegde draagkrachtberekening over 2006 (productie 2 bij het beroepschrift), die niet door de moeder is bestreden, blijkt dat de vader een draagkracht heeft van € 93,- per maand voor twee minderjarigen en aldus € 46,50 per maand voor [minderjarige]. Het hof zal dan ook van dit bedrag uitgaan en de kinderalimentatie voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 17 september 2006 vaststellen op voornoemd bedrag.
18. Gelet op het vorenoverwogene, met name ook op rechtsoverweging 8, zal het hof voor [minderjarige] de kinderalimentatie als volgt vaststellen:
- vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 op € 46,50 per maand;
- vanaf 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 op € 29,- per maand;
- vanaf 1 januari 2008 op nihil.
19. Het hof ziet geen aanleiding om de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure. Het verzoek van de moeder tot veroordeling van de vader in de proceskosten in hoger beroep wordt daarom afgewezen.
20. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de tussenbeschikking van 6 maart 2009 en de eindbeschikking van 27 juli 2009 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 4 januari 2002 van de rechtbank Rotterdam - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding als volgt vast:
voor [minderjarige], geboren [in 1993] te [geboorteplaats] :
- in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 17 november 2005 op nihil;
- in de periode van 18 november 2005 tot 1 januari 2006 op € 136,13 per maand;
- vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 op € 46,50 per maand;
- vanaf 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 op € 29,- per maand;
- vanaf 1 januari 2008 op nihil;
voor [minderjarige], geboren [in 1998] te [geboorteplaats]:
- vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 op € 46,50 per maand;
- vanaf 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 op € 29,- per maand;
- vanaf 1 januari 2008 op nihil.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] in de periode van 1 augustus 2005 tot
1 januari 2006 betreft;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van Dijk en Mulder, bijgestaan door
mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2010.